Eerste steenlegging door burgemeester P.F. van Hootegem bij de restauratie van het stadhuis van Sluis, 1956. Gemeentearchief Sluis-Aardenburg. bezwaar tegen te maken de gevonden munten aan de gemeente of het museum te verkopen. Maar dan wel tegen 'een waarde die een beëdigd en vakkundig taxa teur aan de munten zal toekennen.' Voor het geval Sluis (dat zelf voor de taxatie moet opdraaien) hier mee akkoord gaat deelt het instituut alvast zijn giro nummer mee. Men is daar in Den Haag wel erg opti mistisch over een snelle afwikkeling. Ten onrechte natuurlijk, voor de zoveelste keer. Nu is het Sluis dat - wellicht getergd door een dergelijk late reactie - op zich laat wachten. Twee maanden later wacht het NBI nog op een antwoord: 'Wij brengen de aangelegenheid [daarom] nogmaals onder uw aan dacht.' dringt de heer W. Wenting van het instituut op 10 december 1952 voorzichtig aan. Het doet bijna naïef aan. De taxatie In reactie gaan burgemeester en wethouders van Sluis nu op zoek naar een taxateur. De heer dr. Lunsingh Scheurleer, de Rijksinspecteur van de Roerende Mo numenten misschien? Een dergelijk vlot resultaat zou natuurlijk te mooi zijn. En inderdaad, de inspecteur antwoordt afwijzend. Wel kan hij het Sluise college een andere dr. aanbevelen: H. Enno van Gelder, de direc teur van het Koninklijk Kabinet van Munten, Penningen en Gesneden Stenen in Den Haag. Hij is zo vrij ge weest hem het dossier alvast door te zenden. Enno van Gelder zegt toe het te bestuderen en de burge meester zo spoedig mogelijk nader te berichten. Een bekende frase zo langzamerhand. Een nieuw rappel van de heer Wenting van het NBI bereikt Sluis intussen. Een briefkaart dit keer, gedateerd 7 januari 1953. Mijn eerdere brief bleef tot nu toe onbeantwoord, klinkt het al wat ongeduldiger. Wilt u zorgdragen voor een spoedige beantwoording. Het woord spoed kom nu in bijna elk document voor. In de brief van burgemeester Van Hootegem aan Enno van Gelder bijvoorbeeld. Twee keer zelfs: het NBI dringt aan op spoed, een spoedig antwoord s.v.p. Een tweede briefje stuurt hij dezelfde dag, 8 januari 1953, naar het instituut: nog even geduld alstublieft, wachten op enkele gegevens. Geduld, ook al een vaker gehoord woord. En met het eerdere "spoed" een inmiddels onbedoeld ironisch klinkende combinatie. Maar het moet gezegd: er begint nu wat schot in te komen. De directeur van Koninklijk Penningen kabinet schrijft namelijk de volgende dag bereid te zijn de munten te taxeren: rekening houden met 15 gulden per gram goud. Nieuwe vraag van Van Hootegem: Kunt u de taxatie in Sluis doen? De politie kan name lijk niet instaan voor de veiligheid van de verzending. Antwoord van Enno van Gelder op 13 januari: Helaas, dat is onmogelijk. Het ontbreekt aan tijd en voor een goede taxatie heb ik een handbibliotheek nodig. Die kan ik niet zomaar meenemen. Iemand anders om te taxeren dan toch maar? stelt hij voor. De heer Schulman uit Amsterdam bijvoorbeeld is zeer kundig. Maar die is wel munthandelaar en zal ongetwijfeld een belang rijk bedrag aan reis- en expertisekosten in rekening brengen. Daar heeft Van Hootegem natuurlijk geen zin in. Dan moet hij het hele verhaal weer aan Schulman uit leggen. En dat zal de zaak weer een tijd vertragen en de gemeente nog eens op extra kosten jagen ook. Als één van de ambtenaren binnenkort in Den Haag komt, schrijft hij op 28 januari, kan de directeur dan enkele uren voor de taxatie vrijmaken? Dat is inderdaad de beste oplossing, luidt het antwoord twee weken later. Nu zal de zaak toch wel vlug geregeld worden? Natuurlijk niet. Weer is er een maandenlange ver traging (misschien als gevolg van de nasleep van de Watersnoodramp?). Op 20 juni 1953 is het NBI weer aan zet: op 8 januari verzocht U nog even geduld - tot nog toe nog niets van U vernomen - verzoeken de zaak voor 15 juli af te doen. De toon wordt steeds ongeduldiger, op het geïrriteerde af. Op 23 juni schrijft 20 Zeeuws Tijdschrift 2000/6

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 2000 | | pagina 22