'Rationaliteit' op Tholen en Sint Philipsland
Q. J. Munters
Ingrepen
Initiatiefnemers
Over de verenigbaarheid van behoudzucht, beginselvastheid en ontvankelijkheid voor veranderingen.
Wie er nog nooit geweest is, of er maar
oppervlakkig mee kennis heeft
gemaakt, zou wel eens kunnen menen
dat het maatschappelijk leven op de
Zeeuwse eilanden Tholen en Sint
Philipsland zich in hoge mate kenmerkt
door onveranderlijkheid. Zij die dat
veronderstellen, zullen natuurlijk grif
toegeven dat ze daarbij niet direkt
denken aan absolute onveranderlijk
heid, maar wel aan een op het eerste
gezicht geringe bereidheid om afstand
te nemen van eenmaal vertrouwde
opvattingen en handelwijzen.
Het inslaan en exploreren van nieuwe
wegen zou de eilandbevolking nu niet
direct in het bloed te zitten.
Haar sterk behoudende inslag zou een
gevolg zijn van het isolement waarin
de eilanden eeuwenlang verkeerden.
Doen zich al veranderingen voor, dan
kunnen die alleen door nóg sterkere
externe impulsen teweeg gebracht zijn.
Kloppen deze veronderstellingen
zo n beetje? Komt het geschetste beeld
in grote lijnen met de werkelijkheid
overeen?
Dat zijn bijzonder interessante (en
trouwens ook erg moeilijk te
beantwoorden) vragen en er is heel
wat over te zeggen; het is dan ook
jammer dat het bestek van deze
bijdrage niet toestaat om er in de volle
breedte en diepte op in te gaan. Ik heb
ze echter niet opgeworpen om er een
definitief antwoord op te geven, maar
meer om ze om zo te zeggen bij de
hand te hebben bij mijn evaluatie van
een aantal belangrijke naoorlogse
Thoolse en Fliplandse ontwikkelingen.
Het eerste wat gezegd moet worden -
en dat is iets wat veel buitenstaanders
misschien niet zo zal zijn opgevallen -
is dat de ingrepen van buitenaf in het
maatschappelijk leven op de beide
eilanden gedurende de laatste decennia
ongekend talrijk waren. Ik denk niet dat
er in ons land nog veel andere platte
landsgebieden voorkomen, waarvan dit
in dezelfde mate gezegd kan worden
en waarvan dan bovendien nog geldt
dat ze hun landelijk karakter niettemin
onmiskenbaar behielden.
Mede met het oog daarop, zet ik de
belangrijkste ervan hier voor de
overzichtelijkheid even op een rijtje.
De eerste grote externe 'ingreep' (als ik
mij deze uitdrukking in dit geval mag
veroorloven) waarmee Tholen en Sint
Philipsland na de tweede wereldoorlog
te maken kregen, werd gevormd door
de watersnoodramp van 1953, met alle
directe en indirecte gevolgen van dien.
Dan waren er op of in de onmiddellijke
omgeving van de beide eilanden de
waterstaatkundige en cultuurtechni
sche ingrepen, waartoe na de
stormramp, al dan niet in het kader van
het Deltaplan, werd besloten.
Te denken valt dan allereerst aan de
streekverbetering op Tholen, waarmee
na een lange voorbereidingsperiode in
1959 werd gestart. Nadat de Herverka-
velingswet Walcheren ook daar van
toepassing was verklaard, gebeurde
dat in versneld tempo. Tot de
reconstructiewerkzaamheden
behoorden behalve de herverkaveling
in engere zin o.a. ook boerderijverplaat
sing en de aanleg van een nieuw
wegennet en van nieuwe waterlopen.
Op Sint Philipsland bleven omvangrijke
ingrepen als op Tholen achterwege,
vooral omdat men vond dat de
verkavelingssituatie er daar vooralsnog
minder aanleiding toe gaf. Thans, ruim
dertig jaar later, staat er opnieuw een
herverkaveling op stapel, nu ook op Sint
Philipsland. Anders echter dan destijds,
gaat het nu om een echte ruilverka
veling. Deze is echter vooral van
administratieve aard en brengt daarom
slechts beperkte cultuurtechnische
ingrepen met zich mee.
Wèl weer een technische en
landschappelijke ingreep van formaat
vormde de aanleg van het Schelde-
Rijnkanaal. De loop daarvan viel ter
hoogte van Tholen goeddeels samen
met die van de Eendracht. Maar meer
naar het noorden moest het kanaal
dwars door de Prins Hendrikpolder
tussen Sint Philipsland en Noord-
Brabant gegraven worden. Er kwamen
drie bruggen over: een bij Tholen die in
1971een bij Sint Philipsland die in 1973
en een bij Oud-Vossemeer die in 1974
voor het verkeer werd opengesteld.
Intussen had in 1973 ook de open
stelling plaatsgevonden van de
verbinding over de Krabbenkreekdam
tussen Tholen en Sint Philipsland.
De voorlopig laatste mijlpaal werd
gepasseerd in 1988, toen zowel de
Oesterdam tussen Tholen en Zuid-
Beveland, als de Philipsdam tussen
Sint Philipsland en de Grevelingendam
voor het verkeer werden opengesteld.
Daarmee kwamen praktisch tegelijk
directe verbindingen tot stand met
zowel Midden-Zeeland als met
Schouwen-Duiveland en de Randstad.
Tot de ingrepen van onmiskenbaar
bestuurlijke aard en met tamelijk
verstrekkende gevolgen voor de
eilandbewoners, zij het dat die zich
daarvan lang niet altijd bewust waren,
behoren verder de polderconcentratie
van 1959, waarbij het waterschap
Tholen werd gevormd, en de invoeging
daarin, tien jaar later, van het
waterschap Sint Philipsland.
De laatste ingreep die onze aandacht
verdient, betreft de gemeentelijke
herindeling op het eiland Tholen, welke
in 1971 haar beslag kreeg. Provinciaal
gezien betrof het hier het sluitstuk van
een operatie die het aantal Zeeuwse
gemeenten in tien jaar had terug
gebracht van 101 tot 30. Liefst zeven
Thoolse gemeenten verdwenen daarbij
van het toneel, om plaats te maken
voor één nieuwe gemeente Tholen.
Omdat, zo luidde het officiële
argument, de natuurlijke omstandig
heden daartoe onvoldoende aanleiding
gaven, ging de gemeentelijke
herindeling aan Sint Philipsland voorbij.
Met net iets meer dan 2000 inwoners
kwam deze gemeente na afloop van
de herindelingsoperatie als de kleinste
van de provincie uit de bus: een situatie
die sindsdien ongewijzigd bleef,
ondanks een lichte bevolkings
toename.
Wie zich afvraagt, welke
initiatiefnemers er nu achter al deze,
vaak buitengewoon grootschalige
projecten zaten, moet vaststellen dat
dit vrijwel nooit Tholenaren of
Fliplanders zijn geweest. Die
betreurden of betreuren dat overigens
waarschijnlijk maar zelden.
Men keek op de beide eilanden heel
wat minder vreemd op van alles wat er
na de Tweede Wereldoorlog en de
watersnoodramp in de leefomgeving
veranderde, dan menige buitenstaan
der voor mogelijk had gehouden.
164