"Het Zeelandgevoel" (4) Een gemiste kans in Zeeuws-Vlaanderen Zeeuw geworden. Met een eigen, karig gemeubileerd huurhuisje. Een schrij vershuisje. Het was daar nog zo archaïsch, met dat historische Zeeuws van Schouwen. Holland lag ver weg. Distance makes the heart grow fonder. Het land werd geregeerd door Schraalhans en de Zijnen, een deftig kabinet, dat nog geloofde in de Neder landse bevadering van Irian en zijn Papoea's. Een vooroorlogs kabinet dus eigenlijk. Ikea's had je nog niet, en de meubelen leunden bepaald niet op straat tegen de vuilnis, als er al vuilnis stond. Mijn vrouwen ik wilden goede Zeeuwen zijn, en dus bestelden we in het dorp een eettafel en een werktafel bij de letterlijk aan de periferie woonden. En dat figuurlijk ook wilden. (Ik wilde altijd half een toeschouwer zijn. Elk ogenblik moest ik mijn bouwkeet kunnen opbreken, moest ik naar elders kunnen vertrekken). Ondertussen leefden we wel midden in Zeeland, waarvan ik het herstel en vooral de vernieuwing heel intensief meemaakte, o.a. door de journalistiek. Ik volgde de technische wonderen op de voet, schreef een boekje over de Zeelandbrug, maakte commentaren bij de filmdocumentaires van Haanstra, Fernhout en Sluizer, was trots op de afsluitingen en de dijkverbindingen, die Amsterdam steeds dichterbij Haam stede brachten. Ooit hadden we daar - met die veerponten, en met die kilo- Ik heb wel eens een verhaal over Haamstede geschreven - in een bundel genaamd De Lijsters van de Laatste Lente - maar dat was niet een verhaal over Haamstede zelf. De vrouw van de bakker zei vaak: "Waarom schrijf je niet een mooie streekroman over ons?" Dan lachte ik maar wat. Het was me te min, het zat hem in dat geëtiketteerde woord streekroman. Nu beschouw ik het als een gemiste kans. Want ik zat daar in Haamstede voldoende aan de periferie om er met afstandelijke liefde over te kunnen schrijven. En met een zwaar genoeg waarheidsgehalte, nog wel binnen handbereik. Ik had heel wat kennissen in die gemeenschap, informanten die mij hadden kunnen uitleggen hoe timmerman tegenover de kerk. Dat viel niet overal goed, want de betreffende timmerman had "een beetje een oorlogsverleden," zoals een groenten- man ons dat voorzichtig duidelijk maakte. Goede bedoelingen zijn minder belangrijk dan een levend verleden in een woonplaats, dat was de eerste les. Het is geen excuus voor het feit dat we nooit doorgewinterde Haamstedelingen zijn geworden. Dat lag niet aan Haamstede, maar aan het feit dat wij meters lange zomerfiles bij Het Zijpe - wel eens negen uur over gedaan. Eer kwam een tijd dat wij vrijdags tegen vieren bij de Amsterdamse school van de kinderen stonden met de Eend, en wij dan tegen zevenen aan de warme maaltijd zaten in het Oostenrijkse Dorp. (Dat nog weer later Nieuw-Haamstede werd gedoopt). Niet zelden bleef ik er een hele week alleen, met mijn schrijfmachine, en zonder telefoon. Ik kon daar lekker opschieten. Met mijn ganzenveren gevoel. Illustratie: L. Radstaak. oorlogsverledens ondergronds door werken in zo'n dorp, lang, lang nadat het vrede is geworden. Een schijnbare vrede. Ik vond dat toen dus te klein, te dorps. Tsjechow had er wel raad mee gewe ten. Want de kunst is om van dat kleine het algemene te maken, lees, het eventueel grote. Maar het leek mij niet spectaculair genoeg. Het was te weinig inleefbaar voor de Wereldlezer. Want het is op Hem dat de schrijver hoopt, dwaas genoeg. 129

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1991 | | pagina 11