Notabelen
"Het Zeelandgevoel" (2) Wat ik nog weet
Maar ook bracht hij iedere dinsdag en
iedere zaterdag een portefeuille. En dat
betekende de grootste weelde van ons
bestaan. De wereld kwam binnen.
Twee portefeuilles. Een met Hollandse
tijdschriften en een met buitenlandse.
Plus nog een kleintje met maandbladen.
We kregen De Wereldkroniek, De vrouw
en haar huis, De Prins, Op de hoogte,
De Haagse Post, Panorama en Het
Leven. In de buitenlandse portefeuille
zaten onder andere l'lllustration, The
London Illustrated en Punch. En in het
kleintje de Nieuwe Gids en andere
literaire bladen, voor mij te moeilijk.
De cultuur kwam binnen, hoewel dat
woord nog nauwelijks bestond en Het
Leven bepaald niet hoog cultureel was.
Tssss zei mijn moeder als ze de
foto's bekeek van dames in badpak,
schandalig! Ze genoot er intens van.
Mijn ouders, wier literaire bagage tot
die tijd had bestaan uit de Camera
ObscuraPiet Paaltjes en De Genestet,
werden nu geconfronteerd met
moderne poëzie en essays. We werden
wereldser.
Wat er met de portefeuilles ook mee
naar binnen woei was de
emancipatiegedachte. Mijn moeder
raakte heftig geïnteresseerd in de
Engelse suffragettes, de strijdsters voor
vrouwenkiesrecht. Ze zit alweer in de
gevangenis, riep ze: Wie? vroeg mijn
vader. Mrs. Pankhurst. O, dat manwijf,
zei m'n vader schouderophalend. Mijn
moeder protesteerde vlammend. Een
heldin is het! riep ze. En bij ons zou dat
ook hard nodig zijn, de strijd voor
vrouwenkiesrecht. Mijn vader keek
haar vol verbazing aan. M'n lieve
mens, we hebben het al drie jaar, zei
hij. O ja? Ze schaterde, want zo was ze
wel, altijd lachen om haar eigen
stommiteiten, maar toch gaf ze zich
niet gewonnen.
Kiesrecht of niet, er moet iets
veranderen, zei ze. Ze leidde een
meisjesvereniging, Tabitha geheten.
De meisjes, grotendeels nog in
Zeeuwse kledij, dronken warme
chocola uit een ketel en breiden voor
de bazar, terwijl mijn moeder voorlas
uit een stichtelijk boek. Maar haar
opstandigheid tegen dit soort lectuur
groeide. Toen ze een boek voorlas van
mevrouw van Hoogstraten-Schoch
hield ze midden in een zalvende zin
op, gooide het boek in een hoek van
het lokaal en riep: Dat misselijke mens
wil ik niet meer lezen.
Behalve de meisjeskrans was er ook
een vrouwenvereniging. En in beide
gezelschappen ijverde mijn moeder
voor emancipatie. Ze ruide meisjes op
tegen hun vaders, de vrouwen tegen
hun mannen en ze pleitte voor
verandering van het rollenpatroon,
terwijl dat woord nog in geen velden of
wegen te bekennen viel. Het resultaat
was dat verscheidene kerkeraadsleden
bij mijn vader hun beklag deden.
Mevrouw van de dominee had het te
bont gemaakt. Hun vrouwen en
dochters werden te los. Kon dominee
daar niet 's iets aan doen?
Dominee kon daar niets aan doen. Het
zaad was gezaaid en ontkiemde tegen
de verdrukking in. De hele verandering
was in huis gebracht door de
portefeuilles. Bij ons gebracht door het
paard van de bode. Dus toch nog
paarden in mijn verhaal, al zijn het
andere dan die van Astrid.
Zo omstreeks 1920 was de boerderij
van De Groene (niet de partij de
Groenen en ook niet de dames Groen)
de mooiste van de hele omgeving.
Zowel het huis zelf als het erf en de
akkers en weiden en kerseboomgaar
den eromheen leken wel zojuist
gekamd, geborsteld en opgewreven.
Ik mocht er altijd komen om naar de
dieren te kijken, die in mijn herinnering
altijd allemaal tegelijk jonkies hadden
en het hele jaar door hun jonkies
buiten zoogden in de zon.
Deze herinnering moet dus enigszins
fout zijn, maar wel weet ik zeker dat ik
op één dag een veulentje zag drinken
bij z'n moeder en een paar meter
verder een kalfje bij z'n moeder.
Merries die hun kind zogen, dat zal nu
nog wel eens voorkomen maar een
kalfje dat mag drinken bij moe?
Dat bestaat alleen nog maar in Kenia.
Binnen was alles al even glanzend als
buiten.
Boer De Groene was het middelpunt
van het heelal. Hij zat in de enige
gemakkelijke leunstoel, z'n kousevoeten
op de warme haardplaat voor het
flakkerend houtvuur. De ronde zwarte
pluchen hoed op z'n hoofd, fluwelen
broek, twee machtige zilveren knopen
op z'n buik, wit haar van onder z'n
hoed tot in de nek. Hij had een prachtig
bruin gebeeldhouwd gezicht en hij
zweeg.
Een wijze man, een zeer wijze oude
man, zei m'n vader altijd. Niemand
sprak hem tegen. We geloofden alle
maal graag dat boer De Groene een
zeer wijze man was. Hij sprak nooit
één woord.
Zijn twee dochters, allebei ongehuwd,
zaten links en rechts van hem op harde
stoelen. Hun witkanten mutsen als
vlinders op hun hoofd, bloedkoralen zo
groot als duiveëieren om hun nek.
Maatje en Marie heetten ze en ze
hadden dezelfde strenge gezichten als
hun vader; het hadden Spaanse infantes
van middelbare leeftijd kunnen zijn.
Zo vaak stuit men in Zeeland op
vermoedelijk Spaanse invloed.
Maatje en Marie werden nooit juffrouw
genoemd, dat woord bestond niet in de
dorpsgemeenschap.
Een oudere getrouwde vrouw werd met
'vrouw' aangesproken, verder noemde
men elkaar bij de naam.
43