trouw en verraad tijdens de nederlandse opstand
6
ge uitersten tal van tussenstadia ontwik
kelden. Naast lutheranisme en doper-
dom kenden de Lage Landen in detwee-
de helft der eeuw een verglijdende
schaal van opvattingen van orthodox ka
tholicisme via traditioneel naar protes-
tantiserend katholicisme dat bereid was
een aantal reformatorische verworven
heden in de kerk toe te laten; van
daar was het slechts een stap over een
dunne grens om protestants te worden,
en een volgende om tot het calvinisme
toe te treden dat binnen zijn gelederen
gematigde tot zeer rechtzinnige leden
kende. Hoeveel verschillen er ook moch
ten bestaan tussen allen die niet ortho
dox katholiek of steil calvinistisch waren
- één trek hadden zij allen met elkaar ge
meen: zij waren verdraagzaam en had
den afkeer van hard optreden tegen
mensen die anders dachten of „dwaal
den in hun geest". Menig gematigd
stadsregeerder lichtte dan ook de hand
met toepassing van plakkaten tegen ket
ters. Zowel op godsdienstig als op be
stuurlijk terrein leidden de religieuze
ontwikkelingen dus tot tegenstellingen.
Spanningen werden ook opgeroepen
door de economische ontwikkelingen.
Grote verschillen bestonden er tussen
het agrarische oosten der Lage Landen
en de westelijke provincies Vlaanderen
en Brabant, Holland en Zeeland. De laat
ste profiteerden ten zeerste van de ver
schuiving van het Europees economisch
zwaartepunt van de Middellandse Zee
naar de Atlantische wateren, en van een
algemene Europese bevolkingsgroei die
de vraag naar produkten sterk deed stij
gen. Handel, scheepvaart en nijverheid
namen hier een steeds voornamere
plaats in. Antwerpen werd dé transito
haven van de hele westerse wereld. Bui
tenlanders boden er hun goederen te
koop aan, namen zowel vreemde als in
heemse produkten mee terug, profiteer
den van voorzieningen zoals beurs, bank
en havenwerken, en maakten gebruik
van de toenemende hoeveelheid
scheepsruimte die vooral door Hollan
ders werd aangeboden. Een sterke geld
circulatie in de westelijke provincies was
het gevolg, evenals een forse groei van
het aantal arbeidsplaatsen l0).
Toch verliep de economische opgang
niet steeds langs een rechte, opwaartse
lijn. Duidelijk vallen na perioden van stij
ging crises waarte nemen. Stijging vond
plaats van 1495 tot 1525 en opnieuw
van 1 540 tot 1 563. De oorzaken van de
tussenliggende crises waren van velerlei
aard; één ervan was gelegen in oorlogen
tussen aan de zee grenzende staten
waardoor de scheepvaart werd geblok
keerd. Decrisisvan 1 563 begon met een
fikse ruzie tussen Filips II en Engeland,
en hield aan ten gevolge van gevechten
in de kustwateren in het kader van de
Nederlandse Opstand. Voor Vlaanderen
en Brabant zou zij een terugval inluiden
die voortduurde tot het einde van de
eeuw; in Holland en Zeeland zou echter
omstreeks 1580 een periode van ver
snelde groei beginnen.
Natuurlijk troffen deze crises de laagste
groepen van de samenleving het hardst.
Deze groepen - loontrekkers en proleta
riërs, circa 65 der bevolking - hadden
toch al te kampen met het probleem dat
de prijzen sneller stegen dan de lonen
omdat de laatste bij een groot aanbod
van arbeidskracht laag konden worden
gehouden. Maar ook vele middenklas
sers en zelfs gesitueerde ondernemers
voelden zich door economische terug
gang plotseling in hun gewaande be
staanszekerheid bedreigd. Het valt dan
ook niet te verwonderen dat juist in pe
rioden van malaise heel wat mensen
houvast zochten bij nieuwe godsdiensti
ge stromingen: bij de dopersen in de ja
ren dertig, bij de calvinisten in de jaren
zestig. En dat anderen zich keerden te
gen een overheid wier maatregelen zij
als bedreigend voor hun positie of zelfs
als oorzaak van hun ellende beschouw
den. Het is evenmin verbazingwekkend
dat zulke vormen van onvrede het meest
naar boven kwamen in de gebieden met
het sterkste economische groeiproces:
Vlaanderen en Brabant.
Hadden al deze vormen van onvrede een
zeker collectief karakter, daarnaast kon
den ook motieven van strikt individuele
aard een rol spelen. Prins Willem van
Oranje kan hier als voorbeeld dienen.
Nadat deze in 1567 naar Duitse bezittin
gen van zijn familie was uitgeweken
werden op bevel van de landvoogd Alva
zijn goederen in de Nederlanden gecon
fisqueerd en zijn in Leuven studerende
zoon Filips Willem als gijzelaar naar
Spanje afgevoerd. Een deel van Oranjes
handelen in de volgende jaren droeg dan
ook het kenmerk van een privé-oorlogje
tegen Alva
Het was omstreeks 1 560 dat de eerste
spanningen tot ontlading kwamen, op
het allerhoogste niveau. Een kleine
groep hoge edelen, onder wie Oranje,
voelde zich door Filips II achteruitgezet
in het adviseren betreffende het centrale
beleid, waarop zij als de hoogste leen
mannen van de vorst juist als eersten
recht meenden te hebben. Bovendien
maakten zij er bezwaar tegen dat Filips,
die in 1559 voorgoed naar Spanje was
vertrokken, Spaanse troepen in de Ne
derlanden had achtergelaten. De hoge
heren bereikten hun doel: in 1 561 zagen
zij de soldaten vertrekken en vanaf 1 564
speelden zij de hoofdrol in de Brusselse
Raad van State. Hun streven was gericht
op een gematigd beleid waardoor een
dreigende escalatie van ontevredenheid
kon worden voorkomen. Maar hun be
leid faalde. Want rond 1 565 kwamen te
gelijkertijd diverse groepen in bewe
ging. Lagere edelen die zich in hun pro
vinciale functies door Brussel bedreigd
gevoelden, die hun inkomsten zagen da
len en geloofsvervolgingen vreesden;
stedelingen die hun bestaanszekerheid
zagen wegvallen en eveneens vervolgin
gen afwezen; loontrekkers en proleta
riërs die zeer te lijden hadden gehad van
Margaretha van Parma.