ds. barend fijnebuik (1800-1881)
1 10
Vergadering 20 januari 1826. Inge
bracht een bericht van de zendeling
kwekeling B. Fijnebuik, inhoudende
een verzoek om ontslag van zijn be
trekking tot het Genootschap. En is,
na overweging, en in aanmerking ne
mende dat deze kwekeling verklaar
de op te zien tegen de bezwaren die
in deze werkkring te wachten waren,
en waartegen hij zich niet bestand
gevoelde, besloten hieraan te vol
doen, en de voornoemde zendeling
kwekeling zijn ontslag te verlenen;
tevens bepaald de voor hem gedane
uitgaven f 1 200,-5) (gedurende de
2'/2 jaar) en hem daarvoor een
schuldbekentenis te laten tekenen,
betaalbaar zodra hij hiertoe in staat
zou zijn.
Zo kwam er een abrupt einde aan zijn
opleiding tot zendeling. Het feit dat hij
tegen de gevaren opzag, is heel begrij
pelijk. Die waren namelijk zeer reëel.
Van de groep zendelingen tot wie Fijne
buik aanvankelijk behoorde, uitgezon
den in de zomer van 1826, vond een
drietal na een kort aantal jaren de dood.
Daar het grootste deel der zendelingen
naarTimor werd gezonden, is het aanne
melijk dat ook Fijnebuik daar zijn werk
had moeten aanvangen. Fijnebuik gaat
echter een andere weg. Een jaar later
(d.d. 21 mei 1 827) schrijft hij zich in als
student aan de universiteit te Leiden, om
te worden opgeleid tot predikant. De ka
pitale schuld die op hem rustte vormde
kennelijk geen belemmering. Mocht Fij
nebuik inderdaad financieel moeilijk
hebben gezeten, dan kwam daar toch in
1 830 een einde aan.
Op 6 januari 1 830 treedt hij namelijk in
het huwelijk met Hendrika Wouterina
Petronella Schellink6), weduwe van
Christiaan Jacobus Hirschig. Deze
vrouw was twaalf jaar ouder dan Fijne
buik en bewoonde het buiten „Spawijk"
te Zoeterwoude. Door het huwelijk met
haar, was Fijnebuik meteen zeer gefor
tuneerd.
De familieoverlevering7) zegt dat Ba
rend van die tijd af zich met een rijtuig
naar de universiteit liet rijden om de col
leges te volgen.
Een drietal jaren later (1 mei 1833)
wordt hij kandidaat bij het provinciaal
kerkbestuur van Zeeland.
Beroepen te Zoutelande.
De 10e mei 1833 wordt Barend Fijne
buik dus beroepen te Zoutelande.
Onder de beroepingsbrief schrijft hij ei
genhandig: „Deze beroeping is door mij
in de vreze des Heeren en onder inwach
ting van de benodigde kerkelijke en ko
ninklijke goedkeuringen aangenomen".
Een niet onbelangrijk detail is, dat in de
notulen van de Zoutelandse kerkeraads-
vergaderingen wordt vermeld dat B. Fij
nebuik vriendelijk verzoekt om beves
tigd te worden door ds. D. Molenaar uit
Den Haag.6) Hiermede gaf hij namelijk
niet alleen zijn sympathie voor deze als
dissident bekend staande predikant te
kennen, maar ook tot welke richting in
de kerk hijzelf wilde behoren. Als beves
tiger is ds. Molenaar echter niet opgetre
den.
De 29e september 1833 wordt Fijne
buik in de morgendienst bevestigd door
ds. J. F. W. Königsfeldt van Meliskerke,
met als tekst 2 Kor. 2 vers 1 5 en 1 6. Ds.
Königsfeldt trad op als vervanger van ds.
Van Rhee, die in verband met familieom
standigheden niet aanwezig was. Fijne
buik doet intrede in de middagdienst
met de woorden uit Nehemia 2 vers 20a:
„God van de hemel, die zal het ons doen
gelukken en wij, zijn knechten, zullen
ons opmaken en bouwen".
De notulen van 10 januari 1834 geven
enige informatie over de vrucht op Fijne-
buiks arbeid te Zoutelande. Deze notu
len zijn weliswaar door hemzelf ge
schreven-De kerkeraad is bijeen met het
oog op de aanstaande viering van het
Heilig Avondmaal.
De predikant en ouderling Stroo doen
verslag van het huisbezoek met de vol
gende woorden:
„Ze verheugen zich, de vergadering
niet alleen te mogen mededelen dat
alles in beste orde bevonden is, maar
ook dat bij de getrouwe opkomst der
gemeente, het Woord Gods in de.
huizen gezet(telijk) gelezen wordt en
het dierbaar evangelie zelfs in de
schamelste hutten een zegenende
kracht doet op de harten".
In de notulen van 19 februari 1834
schrijft hij, dat elf catechisanten zijn on
derwezen uit „Kort begrip" en belijdenis
doen. Hij merkt daarbij op: „Zelfs som
migen zijn onder de indruk van het grote
gewicht van deze zaak."
Zijn collega ds. Joh. van Rhee te Bigge-
kerke, ontvangt reeds in november
1833 een beroep naar de gemeente
De Nederlandse Hervormde Kerk te Zoutelande.