VEERE, CENTRUM VAN EEN DENKBEELDIGE WERELD Klaas Laansma Vrienden van J. C. van Schagen, waar van we vandaag een bescheiden expo sitie openen en straks een nieuw boek presenteren; van Sari ka Góth, die hier vorig jaar expo seerde en waarvan vandaag eveneens een boek ten doop wordt gehouden; van Jan Heyse, die op een volkomen vanzelfsprekende manier die Van Scha gen veel plezier zou hebben gedaan hier al met een expositie aanwezig is; vrienden ook van Veere, waar vandaag weer zoveel draden tussen mensen en gebeurtenissen, tussen verleden en he den bijeenkomen als de ware liefhebber van Veere zich maar kan wensen. Want Veere, dat is het centrum van die denkbeeldige wereld waar liefhebbers van een Van Schagen, een Heyse, een Sari Góth, zich thuis voelen en waarin ze graag verkeren. Veere, dat is de wereld van „Retour", het schitterende proza waarmee Van Scha gen, met beeldende begeleiding van de juist hier onmisbare Jan Heyse, de bun del „Zeeuwse Reflexen" opent. Voor hem behoorde daarbij ook de wereld in het werk van Sari Góth, de wereld van „het stille leven der dingen" zoals hij eens zei. Daarom noemde hij haar - bij de opening van een expositie van haar werk hier in Veere, zo'n 25 jaar geleden - de „schilderes van de stilte". Een erenaam, zeker in Veere. Veere is naar mijn gevoel ook bij uitstek de plaats om het tweede deel van de door „De Prom" uitgegeven reeks „Ar chief Van Schagen" ten doopte houden, want nergens is het Zeeland van Van Schagen zo nabij, zo navoelbaar, als hier en in dit prozadeel, de mooie fotobiogra fie en in het overal teruggrijpen op de ei gen Zeeuwse achtergrond. En juist in dit prozadeel - daar ben ik bijzonder geluk kig mee - is zoveel te vinden van de beel dend kunstenaar Van Schagen en van diens opvattingen over beeldende kunst in het algemeen. Ik noem u zijn stuk over Jan Heysewaaruit Van Panhuys begin april bij de opening van de Heyse-expo- sitie hier, al uitvoerig citeerde. Maar er is zoveel meer: over JanToorop, over kleu ren, over kalligrammen, over monotypes en unicadrukken, over het Drieluik van Toespraak ter gelegenheid van de opening „Ex positie J. C. van Schagen" in de Schotse Huizen te Veere op 3 mei 1 986, door drs. KI. Laansma, secre taris van het „Comité Van Schagen". Mondraan, stellingen over kunst, opvat tingen over figuratief en abstract, over het belang van materiaalkennis en theo rie, enz. U vindt dat allemaal in deel II en ook elders in de geschriften van Van Schagen terug. Toorop, Mondriaan, daar liggen ook ver bindingen met zijn eerste schreden op het pad der beelden, de onuitwisbare confrontatie met de moderne beeldende kunst daar in het Domburg van die jaren. En ook de ontmoeting met de familie Góth die mede tot „de schildersbent" rond Toorop behoorde, begint daar; en met het meisje Sari Góth, toen een jaar of vijftien, dat in die tijd o.a. doosjes be schilderde met Hongaarse motieven die niet alleen in de winkel van De Lorm in Den Haag maar ook in de winkel van Van Schagen, de vader van J. C., op Dom burg werden verkocht. En dus kwam zij daar vaak, om te kijken of er al wat was verkocht maar misschien ook naar de boeken die op deskundig advies van Chris aan de badgasten moesten wor den verkocht! Zij had van jongsaf schrij ver willen worden maar op advies van Arthur van Schendel werd ze beeldend kunstenaar; hij schreef toen allang en te kende ook wel, maar hij deed er nog een een half leven over om de mogelijkhe den van de beeldende kunst echt te ont dekken, en bleektoen een waar „dubbel talent" te zijn. Er bleken later toch wat meer draden tussen die twee te zijn en dan noem ik bijvoorbeeld de namen van Viruly en Jany Roland Holst, maar bij voorbeeld ook die van Braque, Cézanne en Klee, die ze beiden zo bewonderden. Ze respecteerden elkaar zeer, maar wel een beetje op afstand. „We hebben altijd gauw contactWaar anderzijds weer de gelukkige bijkomstigheid meespeelt, dat we elk zo op onze „enkelzelvigheid" gesteld zijn, dat we nooit zullen overdrij ven. We zijn allebei erg op onze holletjes gesteld, waar we het zo druk hebben dat er dan ook nog een lang leven bij moetMaar zo af en toe een uitruiltje van ervaringen doet toch deugd..." zo schreef Van Schagen haar eens. Onder linge waardering was er altijd en „vroe ger" speelde in zekere zin altijd mee. Toen ze een paar jaar geleden nogal ziek was vroeg hij „hoe ons pittige en bij ons altijd heel hoog aangeschreven Hon- gaarse-kindje-van-vroeger" het nu wel maakte. En toen haar werd gevraagd wat ze ervan zou vinden als hier van daag, op deze „Van Schagen-dag", ook haar boek zou worden gepresenteerd, zei ze alleen maar heel ernstig: „dat zou ik een heel grote eer vinden". En zo wordt dan ook haar boek, waar voor ooit vrienden op initiatief van Amy Huizinga een bescheiden grondslag leg den, hier straks (door André Oosthoek) ten doop gehouden. Naast veel andere dingen die nog te noe men zouden zijn overChrisvan Schagen en Sari Góth is het bijvoorbeeld curieus om te zien hoe Toorop haar in die Dom- burgse tijd aanzette tot meer fantasie en onopzettelijkheid in haar werk, terwijl Van Schagen vele jaren later, in een ook wel critische terugblik op Toorop spreekt van „dodelijke opzettelijkheid" en dan zegt: „Kunstenaars moesten maar liever een beetje spelen". Daarom was hijzelf ook veel meer gesteld op zijn prenten, ook in z'n laatste dagen, dan op zijn schilderijen en beschouwde hij Sa ri's monotypes als „de finishing touch van haar hele werk". En niet voor niets is het juist dat speelse, de vrije fantasie die haar in het werk van Van Schagen zo aanspreekt. „Als ze me vragen wat ik eigenlijk uit voer, dan zeg ik meestal: niets", zegt Van Schagen ergens. „Om niet te gaan stot teren. Je kan toch niet zeggen: kunste naar... Toch bèn je wat. Toch dóe je watZoiets moet je toch kunnen zeg gen? Soms zeg je het dan ook, zachtjes, als niemand het hoort: speler". En zo luidt dan ook de eerste van zijn Stellingen over kunst: „Wat is kunst? Kunst is spel". En elders: „Kunst is niets bijzonders, laten we dat toch nooit ver geten. Kunst is een spel, dóódsimpel". Bellenblazen, noemt hij het. Dit is Van Schagen ten voeten uit, of het nu gaat om z'n literaire werk of om z'n beeldende werk. Voor hem is dat trou wens niet iets heel verschillends, maar ligt dat juist dicht bij elkaar. „Het enige wat ik echt kan is beelden maken. Op welke manier ben ik? Bij mij op twee ma nieren: één stroom van beelden en één stroom van woorden, en die hebben met elkaar een of ander nauw verband. Maar eigenlijk ben ik zowel in mijn schrijven als in mijn plaatjesmaken een beelden maker". En elders: „Woordfiguren.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1986 | | pagina 24