kats, anno domini 1609
209
zijn zoveelste proces-verbaal:
„Heeft de huisvrouw van Pieter Wil-
lemsz Ketelaer van der Goes gebracht
1 9 rogge broden ende acht tarwe bro
den gelijk van drie stuijvers tstuck."
En de broden worden weer door de die
naar Andries Cornelis in beslag geno
men. Jan Cosijn de mededoener had
hem gevraagd wat hij van Jacob Thonis
moest doen en Andries antwoordde dat
hij de broden in beslag moest nemen al
was het zesmaal daags en Jan Cosijn zei
hem: „heeft hij u die last gegeven, soo
doettet ende heeft hij u gheen last ge
geven, soo en doettet nijet ende dije last
geven ick u als mededeelder."
leder verschuilt zich nu achterdeander.
Maar over honger wordt met geen
woord meer gerept. Loenken heeft het
van de stadhouder gewonnen.
Op 29 april 1 61 0 is de boer en stamva
der van de Noord-Bevelandse Kete-
laers, naar wie nu nog gronden ge
noemd worden, overleden. Tegelijker
tijd of vlak na het overlijden van zijn va
der, sterft ook de zoon Willem Pietersz
Ketelaer, onze secretaris.
Beide weduwen blijven na een leven
van hard werken berooid achter. De
zwagers van de weduwe Geertruit Do
mus, Bastiaen en Marinus hebben reeds
afstand gedaan van de erfenis van hun
vader: „dat sij lijeden nijet int sterfhuijs
comen van haeren vadermaersij lije
den laeten haer moeder Loenken Bas-
tiaens het goet met de schuitLoen
ken weet met hulp van haar zonen geld
te lenen van de commissionair Pieter
Pauwelsz de Vilder, die in het huis van
zijn moeder, Catharina Gillaers, getrok
ken is aan de Catse kreek. Een hypo
theek om de herberg van Danneel de
Lettere over te nemen, „De Weerelt",
gelegen aan de zuidoost-zijde van de
aprel, waar nu een winkel gevestigd is,
vlak bij de havenovergang. Nog een jaar
zal Loenken als waardinne optreden,
dan sterft ook zij.
Na de dood van de secretaris blijft ook
zijn weduwe berooid achter. Zij heeft
schulden bij dezelfde Pieter Pauwelsz
de Vilder, maar mag haar geld tegen de
penning zestien blijven houden, omdat
zij haar beide broers Jan en Jacob Do-
musz als borg weet te stellen.
En de eerbare vrouwe Geertruit Domus
dochter, weduwe van wijlen Willem
Pietersz Ketelaer verschijnt met haar
broers voor de schout Bastiaen Witte
als opperweesmeester en belooft daar
dat zij de halfwezentot hun mondigeja-
ren en dagen bij zich zal houden in lief
en leed, „tot brulofte offte kinderhef-
finghe", als dat haar zou overkomen tij
dens hun groei. En zij belooft de jon
gens te leren lezen en schrijven en de
meisjes te leren lezen en schrijven en
naaien en ander speldewerk zoals een
trouwe moeder van Gods wege ver
schuldigd is te doen.
Zij zou voor de kinderen zorgen tot zij
zou hertrouwen of zou sterven. Zij ver
koos het eerste en trof het niet slecht.
Zij hertrouwde met Marinus Louis of
Leunis Ouwendijck, die op het land van
thesaurier Valcke boerde in de eerste
kavel, die schepen was en na de smade
lijke dood van schout Bastiaen Witte,
die het tegen de pestbacil moest afleg
gen tijdens die tweede „pestfunk" in
1 625, genoemde Bastiaen opvolgde als
„Schout van de Prochije en de Heer-
lijckheyt van Catz ende Gemeen Am-
bachtsheerlijcke Cavelinghen".
Geertruit blijft nog een lang leven be
schoren.
Bij de dood van Marinus Leunis Ouwen
dijck, haar tweede man, verdeelt zij met
haar twee zonen, uit dat tweede huwe
lijk voortgekomen, de erfenis: drie hoe
ven met twaalf gemeten grond elk en
twee kavels van ieder 53 gemeten. „Zoe
zijn daer loeten ofte briefkens ommege-
gaen bij de moederende haer tweesoe
nen" en middels het kansspel worden
de twee kavels tussen haar en de zonen
verdeeld. Voor ons een huiskamerspel
letje, in die tijd toch plechtige ernst,
want het erfbezit van de overleden
schout en vader.
In de Ontfanck vant Dootcleet lezen wij
dat Geertruit Domus is begraven op
4 februari 1654 met het beste doods
kleed van de kerk; er werd tweemaal
voor de begrafenis geluid, hetgeen de
familie op negen schellingen kwam te
staan. Tweemaal luiden. Voorganger
Rotarius uit Colijnsplaat beschouwde
dat luidruchtige gedoe als een overblijf
sel van paapse superstitie. Daarom
dienden de roomsen voor dat tweemaal
luiden ook extra te betalen. Misschien
dat Geertruit nog lange tijd aanhang
ster is gebleven van de oude paapse re
ligie. Haar eerste man was mennoniet,
haar tweede een aanhanger van de
rechte leer. Zijzelf is pas in 1 634 in de
ware kerk opgenomen.
De kortst levende van de familie Kete
laer was secretaris Willem Pietersz. Hij
ismaar31 jaar oud geworden. Net lang
genoeg om ons over de eeuwen heen
van gegevens te voorzien. Net kort ge
noeg om zijn weduwe Geertruit nog een
eerlijke kans te geven op een nieuw en
rijk huwelijk. Ook ten profijte van Wil-
lems eigen vijf kinderen.
En die brief over de toestand van Cats in
het jaar 1 609?
Die brief was het antwoord op het be
sluit van de Staten van Zeeland dat „die
van Cats ende Colijnsplaete de cohieren
van hunne huijsen maecken ende over-
senden" moeten. Een besluit dat op
14 oktober 1 609 genomen werd in ver
band met de dubbele honderdste pen
ning. Want om de bedijking te verge
makkelijken hadden de Staten van Zee
land de indijkers eertijds voor de tijd
van tien jaar vrijgesteld van de dubbele
honderdste penning, die bedoeld was
om de oorlogshandelingen te kunnen
bekostigen. Rond 1 608 zijn die tien jaar
om.
De kopiist van het inventarisnummer
3231 vermeldt dat de Staten op 1 9 ok
tober van de brieven uit Cats en Colijns
plaat kennis genomen hebben. Brieven,
waarin het aantal hoeven, schuren en
huizen stond vernoemd. De brief be
treffende Cats moet de hierboven be
schreven brief zijn de dato 1 8 oktober.
Op basis van de honderdste penning
van 1 598 wordt de heffing op de huizen
en hoeven en schuren van Cats op 10
pond vlaams geschat. De heffing op de
huizen en hoeven en schuren van Co
lijnsplaat op 400 pond vlaams. Geen
gering verschil tussen beide dorpen en
beide kwartieren. Een verschil tussen
1000 ponden vlaams en 40.000 pon
den vlaams.
Een verschil dat overigens gemakkelijk
te verklaren valt. Daar had de Graaf van
Hohenlohe na zijn geruzie om het ei
gendomsrecht met de ambachtsheren
van Cats wel voor gezorgd. Het was de
Graaf zelf die na de bedijking bedongen
had, dat de eerste en tweede kopers van
zijn gronden en dat de pachters en de
boeren alle vee en vruchten en alle ver
voer moesten laten plaats vinden via de