uit de geschiedenis van het middelburgse gasthuis; het ziekenhuispersoneel
tijdens de overgangsperiode van een 1 9e-eeuws gasthuis naar een 20e-eeuws ziekenhuis 224
als een der allereerste kleinere zieken
huizen, door de Nederlandse Bond van
Ziekenhuisverpleging als een algemeen
ziekenhuis met een erkende verpleeg
stersopleiding geregistreerd.
Helaas worden deze materiële succes
sen, die onmiskenbaar op het conto van
de directeur staan, al snel overscha
duwd door de grote immateriële schade
die zijn falend omgaan met mensen aan
het ziekenhuispersoneel toebrengt.
Hoewel de notulen medio 1904 nog
vermelden dat de zaken in het Gasthuis
- nu er een man aan het hoofd staat die
zedelijk overwicht heeft - voortreffelijk
verlopen, blijkt het „commun accoord"
tussen de directeur en de directrice
toch niet zo hecht te zijn als het bestuur
had mogen hopen en verwachten.
Reeds in augustus 1903 worden de
twee Rotterdamse hoofdverpleegsters
om niet vermelde redenen ontslagen.
Ook de adjunct-directrice zr. Greeve
dient nog geen jaar na haar aanstelling
haar ontslag in, een al even onverwach
te gang van zaken waar al evenmin een
reden voor wordt opgegeven. Daar
Bijlsma direkt een uitstekende opvolg
ster weet duurt de direktievakature
maar kort. Per 5 december wordt zr. S.
Glaser, een hoofdverpleegster uit het
gemeentelijke ziekenhuis van den
Haag, in de opengevallen functie be
noemd.
In de loop van 1905 wordt het echter
steeds duidelijker dat de verhoudingen
in het Gasthuis volkomen verziekt zijn.
Het verloop onder het personeel neemt
steeds grotere vormen aan, ook zr. Gla
ser de nieuwe adjunct-directrice die
nog geen halfjaar in dienst is dient eind
mei 1905 haar ontslag in. Een van de
nieuwe hoofdverpleegsters had bij de
directeur een ultimatum ingediend
waarin stond: of de directrice weg of wij
weg.
Begin juni schrijft zr. Glaser een uitvoe
rige brief aan het bestuur waarin ze haar
ontslagaanvrage intrekt. Ze motiveert
dit door te schrijven dat bij handhaven
van haar ontslag haar vonnis is gete
kend, want „welk ziekenhuisbestuur zal
een directrice benoemen die elders op
eis van een hoofdzuster een halfjaar na
haar aanstelling is ontslagen?".
Deze diep tragische brief is in feite niets
anders dan een kreet om hulp, een kreet
die door het toenmalige ziekenhuisbe
stuur niet eens is gehoord en waar niet
op wordt ingegaan. De meerderheid
van het bestuur der Godshuizen vaart in
haar komende beleid geheel op het
kompas van de directeur die zr. Glaser
als een steen laat vallen. Bijlsma schrijft
aan het bestuur dat de grote wisselval
ligheid in woorden, humeur, daden en
bevelen van de directrice tot het grote
verloop onder het gasthuispersoneel
hebben geleid. Hij adviseert het bestuur
daarom met klem het gevraagde ont
slag niet in te trekken. Hoewel het me
disch gecommiteerde bestuurslid, de
arts A. W. Verheyden 14), een heel ander
geluid laat horen en verzekert dat hij,
zowel van de gasthuisdoktoren als van
de patiënten, niets dan goeds over de
directrice hoort, volgt de meerderheid
van het bestuur het advies van de direc
teur. Vanuit haar hoge ivoren toren be
sluit het bestuur met vijf tegen twee
stemmen het ontslag van de directrice
te handhaven. In de nacht van 7 op 8 juli
1905 maakt zr. Glaser, met wie niet
wordt gesproken en wier kreet om hulp
niet wordt beantwoord, in haarkamerin
het Gasthuis, een eind aan haar leven.