„zonneveld" 1909-1984
93
die nog steeds gaande is en die lang niet
altijd gladjes verloopt.
Daarenboven wordt van een school
voor lichamelijk gebrekkige kinderen
een zeer grote flexibiliteit verwacht,
omdat er niet alleen onderwijsgeven
den, maar ook bijvoorbeeld artsen en
allerhande therapeuten over de vloer
komen. Ook zij maken aanspraak op het
bezig zijn met de leerlingen tijdens de
schooluren. Een dergelijk gegeven
vergt van alle betrokkenen een intensief
overleg. Een kind mag immers nooit het
slachtoffer worden van prestigieuze
overwegingen. Bovendien speelt vooral
bij de revalidatie centrum-Mytylschool
combinaties een rol, dat we te maken
hebben met twee aparte organisaties,
elk met met hun eigen karakteristieke
facetten en gefinancieerd door twee
verschillende ministeries. Het is de
kunst om met deze gegevens een orga
nisatorisch verband op te bouwen, dat
steeds ondergeschikt blijft aan de be
langen van het gehandicapte kind.
Momenteel telt ons land 37 scholen
voor lichamelijk gehandicapte leerlin
gen, onderverdeeld in scholen mét en
zonder centrum erbij, scholen voor
meervoudig gehandicapten - deTyltyl-
scholen - en scholen voor alleen Voort
gezet Onderwijs.
De toekomst
De toekomst van de Mytylschool zal
sterk afhangen van de ontwikkelingen
in de maatschappij, zoals bijvoorbeeld
de emancipatie van de gehandicapte
leerling en zijn ouders, een verdergaan
de specialisatie of een integratie, de
economische situatie en de bezuinigin
gen, de bevolkingsopbouw, de genees
kunde, de techniek enz.
In het bijzonder zal de ontwikkeling van
de mytylscholen afhangen van de ont
wikkeling binnen het „gewone" onder
wijs. In hoeverre door vergroting van
zorgbreedte en -diepte meer leerlingen
dan nu in staat zullen zijn met vrucht re
gulier onderwijs te volgen moet nog
blijken.
Verder is van groot belang voor Mytyl
scholen dat onderwijsondersteunende
hulpverleners als bijvoorbeeld thera
peuten, logopedisten, artsen, psycholo
gen en maatschappelijk-werkenden
hun taak interdisciplinair kunnen blij
ven verrichten en tenslotte dat de sa
menwerking van allerlei soorten scho
len zo op elkaar afgestemd wordt dat er
een totaal ontstaat waar ieder kind met
zijn - soms beperkte - mogelijkheden
terecht kan.
In de toekomst zal evenals vroeger het
geval was door de samenleving als
geheel gezocht moeten worden naar
eigentijdse oplossingen voor een
kwetsbare groep jonge mensen.
Uit een gesprek met
dokter H. A. Roebers
geneesheer-directeur van
Zonneveldvan
1960-1981
Toen dokter Roebers in 1960 kwam,
volgde hij collega mevrouw N. C. La-
maison van den Berg als kinderarts op,
die toen ongeveer tien jaar aan „Zonne
veld" verbonden was geweest.
Na zijn opleiding tot kinderarts in het
„Sophia-kinderziekenhuis", werkte hij
nog een jaar als hoofdassistent. In die
periode kreeg hij een tip van de kinder
chirurg D. Vervat, dat zijn zwager P. K.
de Haas, kinderarts te Goes en lid van
het bestuur van „Zonneveld", een kin
derarts zocht als geneesheer-directeur.
In februari ging hij kijken. Het was
slecht weer en hij vond Zeeland maar
kaal en troosteloos. Op Walcheren
stond nog haast geen boom in die tijd.
Toch greep hij de kans met beide han
den aan. Hij had de polio-epidemie tij
dens zijn opleiding in Rotterdam in volle
omvang en ernst meegemaakt en was
speciaal belast geweest met de behan
deling van deze kinderen. Hij stond niet
vreemd tegenover het gehandicapte
kind.
Toen hij per 1 maart werd aangesteld is
hij meteen een maand stage gaan lopen
in Groningen bij een van de eerste lec
toren in revalidatie, dr. Bom. Dr. Bom
was van origine een Zeeuw die als fysio
therapeut (toen nog „heilgymnast")
medicijnen was gaan studeren en zich
daarna volledig in revalidatie-genees-
kunde had gespecialiseerd.
Toen hij op „Zonneveld" kwam trof hij
nog 1 9 kinderen met tuberculose en 1 9
spastische kinderen aan. Deze twee af
delingen werden streng van elkaar ge
scheiden, omdat men bang wasvoortu-
berculosebesmetting.
De tuberculose leek een aflopende
zaak, maar net toen in 1 965 de inspec
teur van de Volksgezondheid, S. Lelie,
bij hem op bezoek was om over ophef
fing van de sanatoriumafdeling te pra
ten, werd hij opgebeld dat er een tuber-
culose-epidemie op een school in Vlis-
singen was uitgebroken en er 1 3 kinde
ren moesten worden opgenomen. Deze
laatste echte tuberculose-explosie in
Zeeland stelde de sanatoriumsluiting
nog enkele jaren uit.
Aan de behandeling van zogenaamde
„spastische" kinderen deed men in die
tijd nog niet veel. Het gaat bij deze
groep kinderen om aangeboren afwij
kingen of om afwijkingen die tijdens de
geboorte ontstaan en zich uiten in be
wegingsbeperkingen. De zogenaamde
Bobath-therapie was toen net erg in de
aandacht gekomen als behandelings
methode voor deze groep kinderen,
maar er waren ook andere therapie-vor-
men, die wat aanpak betreft vaak haaks
op elkaar stonden.
Duwwagens, rolstoelen, krukken en
spalken waren in „Zonneveld" toen al
wel aanwezig, maar zijn natuurlijk inde
loop der jaren enorm verbeterd. Met
een buitenrolstoel, elektronisch be
stuurd, kun je nu al 50 km op een dag
rijden!
Uit Amerikaanse gegevens over het
voorkomen van spasticiteit bij kinderen
(1 op 1000) moest hij concluderen dat
er veel meer kinderen in Zeeland moe
sten zijn die „spastisch" waren, dan die
19 die in „Zonneveld" in 1960 behan
deld werden.
Daarom begon hij in mei al met een en
quête onder de Zeeuwse huisartsen.
Een zeer hoog percentage (85%)
beantwoordde de vragen en hieruit re
sulteerde een lijst van 120 namen van
kinderen die eventueel voor behande
ling in aanmerking kwamen. Toen al de
ze kinderen onderzocht waren, bleek
dat ongeveer 1/3 deel zo zwaar geeste
lijk beschadigd was dat ze in geen enke
le vorm van onderwijs pasten en dit was
steeds als voorwaarde gesteld voor be
handeling in „Zonneveld". „Zonneveld"