uren met de encyclopedie van zeeland (deel II, 1 982)
174
wat de flora betreft, laten.
Kooger, bioloog en kunstschilder,
maakt de overgang van botanie naar
beeldende kunsten minder abrupt dan
hij anders zou zijn. Tegenover pag. 51 2
staat kleurenplaat XXXI met werken uit
de verzameling van het Zeeuws Mu
seum door A. Mes, A. Minderhout en
ReimondKimpe. Het schilderij van Kim-
pe, waarop twee volwassen jonge
Westkappelaars het voornaamste mo
tief vormen, neemt de helft van de ruim
te in beslag. In 1 920 vestigde deze Vla
ming zich in Middelburg „waar hij al
spoedig een dominerende plaats in het
Zeeuwse kunstleven innam." Verbeeld
ik mij dat, of misgunt de „E.v.Z." hem
dat een beetje? „Hoewel hij in zijn jon
gere jaren zeker indrukwekkende schil
derijen heeft gemaakt, is zijn betekenis
wel overschat." Zelf zou ik in elk geval
het Westkappelse portret met die twee
haast somber-dreigende figuren aan
weerskanten van het kopje van een
beetje verschrikt-kijkend meisje in
dracht een indrukwekkend schilderij
noemen. Kimpe, in 1 970, vierentachtig
jaar oud in Goes gestorven, is in zijn jon
ge jaren, toen hij als civiel ingenieur in
Gent afstudeerde, ook als schrijver
werkzaam geweest. Dat werk evenwel
is, naar mijn indruk, nagenoeg verge
ten.
De hierboven al even genoemde Mes,
Antoine Gomaris en Minderhout, An-
dries, van wie van elk immers ook een
werk op plaat XXXI is afgebeeld, komen
ook als „trefwoord" ter sprake. Zo ook
Metsers, Hugo A/phonsus Marie, wiens
zoon Guido „een zeer veelzijdig schilder
en beeldhouwer" heet. Nog een paar
namen, zoals die van Gerard Jacobs (ou
dere Vlissingers zullen zich hem mis
schien nog wel herinneren, zoals hij op
de Boulevard stond te schilderen: „Hij
schilderde vooral de wijde wateren van
de Scheldemonden, meestal in een ne
velige sfeer"), Louis Heymans (met een
prachtige „Zeeuwse boer" in zwart-wit)
en niet te vergeten Jacques Prince,
wiens tekeningen in de PZC je je ook
tien jaar na zijn dood nog herinnert.
Dat waren allemaal namen van (oude
re) tijdgenoten, maar ook schilders en
tekenaars van vorige generaties zijn
niet veronachtzaamd. Van Barend Cor-
ne/is Koekkoek, in 1803 in Middelburg
geboren en 58 jaar oud in Kleef gestor
ven, heet het dat hij „de grootste Neder
landse schilder was van het romanti
sche landschap". Hij had zijn aanleg van
niemand vreemd. Van zijn vader Johan
nes Hermanus staat (blz. 1 87) een „Ge
zicht op Middelburg vanuit het Westen"
afgebeeld; op dezelfde pagina is een
steendruk te zien „naar een tekening
van B. C. Koekkoek van de Campveerse
toren te Veere". Naar deze afbeeldin
gen te oordelen waren vader en zoon
ook in hun werk „tijdgenoten" en „pic
turale" verwanten. J. H. Koekkoek „is de
stamvader van een uitgebreid schil
dersgeslacht, dat nog heden ten dage
actief is".
Het laatste trefwoord van deel II, ik ver
meldde dat al, luidt Ryckha/s, Francois.
Ook deze schilder werd in de Zeeuwse
hoofdstad geboren en stierf daar, half
weg de veertig, in 1 647. „Een origineel
kunstenaar die vooral boereninterieurs,
keukens en stallen schilderde in een
krachtige tegenstelling tussen licht en
donker".
Mondriaan? Wel zeker, de wereldver
maarde Peter Cornells (Piet) krijgt in 1 V*
kolom ruime aandacht. Weliswaargeen
Zeeuw, maar terecht hier opgenomen
vanwege zijn bezoeken aan Walcheren
vóór de Eerste Wereldoorlog. In Dom
burg kreeg hij onder andere contact
met jonkvrouw Jacoba Berendina van
Heemskerck van Beest, „schilderes", die
daar in 1923 overleed. Een paar bijzon
derheden over Mondriaan als persoon:
„Als mens was Mondriaan vriendelijk en
bescheiden. Hij was een verstokte vrij
gezel, altijd correct gekleed; hij leefde
van bijna niets, maar was gek op dansen
en jazzmuziek."
Nog één enkele naam, als laatste bewijs
dat ook de beeldende kunsten, niet
minder dan de letterkunde en de mu
ziek, binnen het gezichtsveld van de re
dactie liggen. Fraai in kleur staat op
plaat XXIX het schilderij „De blauwe
jas" van de 78-jarige Piet Rijken. Een
autodidact, die in Middelburg werkt,
„een echte fijnschilder". Ouderwets,
zo'n schilderij? Ja, misschien, maar dan
toch „levend", en trouw aan de beste
tradities van de oude Nederlandse mee
sters. „In 1 980 won hij de eerste prijs bij
de prijsvraag ter gelegenheid van de
heropening van het Scheepvaartmu
seum in Amsterdam. Het betreffende
schilderij „De Westerschelde bij het
Nauw van Bath" werd door het museum
aangekocht." (Een afbeelding in zwart
wit met als onderschrift „Sleephopper
zuiger in het Nauw van Bath. Een olie
verfschilderij door Piet Rijkens. De op
zet is strak en bijna grafisch. De uitvoe
ring is echter in pointillé-techniek,
waardoor het schip gemakkelijk ver
vloeit met de heiige achtergrond" kan
men vinden in het „Jaarverslag 1980"
van het Museum op blz. 60).
domweg gelukkig.
Na deze wijdlopige beschouwingen
mag ik hopen, dat mijn eindoordeel niet
als een verrassing zal komen. Ook dit
tweede deel van de „Encyclopedie van
Zeeland" is in mijn ogen een kostelijk,
een verrukkelijk boek. Een boek met
fouten en tekortkomingen, ik ontken
dat niet, maar een naslagwerk, dat voor
een ieder, Zeeuw of niet-Zeeuw op zoek
naar informatie over Zeeland onmis
baar moet heten.
Daarenboven zal iedereen, die het zo
maar eens oppakt om er wat in te blade
ren, hier en daar wat te bekijken of te le
zen, wel ervaren dat het heel wat mak
kelijker is het even ter hand te nemen
dan weer weg te leggen. Sprekende
voor mijzelf kan ik zeggen, met mijn
verontschuldigingen aan de schim van
de grote dichter, nu ik zijn bekendste
versregel ietwat oneerbiedig persifleer:
Ik was de afgelopen maanden vele uren
„domweg gelukkig met de „E.v.Z."!"