uren met de encyclopedie van zeeland (deel II, 1982)
170
stukje EHBO-voorlichting te maken te
hebben hoe te handelen als zich zoiets
naars voordoet in eigen omgeving.
Tenslotte is ook op de volle bladzij, die
de Mosse/fcultuur] kreeg toegewezen
aan het slot voor de liefhebbers een
„Recept" opgenomen met de medede
ling: „De gekookte mosselen kunnen
verwerkt worden tot ragout, gebakken
mosselen, cocktail, croquette enz."
Bij die leverworst betreft het evenwel,
zoals bij lezing blijkt, geen handleiding
voor de praktijk. Het is het boeiende
verhaal over iets, dat zich afspeelde in
het Middelburg van 1874: een massa
vergiftiging „in den lande vrijwel uniek"
en „tot in het buitenland bekend". Alles
het gevolg van het eten van de lever
worst, die de varkensslager L. van Os
„vervaardigde voor lieden met kleine
beurzen". Daarin verwerkte hij van alles
en nog wat: „Karwei- of Karrewijen,
hart, long en lever, die hij van collega's
binnen en buiten de stad betrok en in
een pakhuis opsloeg." Met als gevolg,
dat binnen enkele dagen 300 mensen
zwaar ziek waren. Zij leverden volgens
de bekende Middelburgse arts dr. J. C.
de Man „een tooneel op voor den
schouwburg". Daar moeten dan wel
merkwaardige spectakelstukken zijn
opgevoerd! De patiënten althans waren
bleek, angstig, totaal ontregeld in hun
spijsvertering, dorstig en koortsig.
„De gewaarschuwde varkensslager, die
zichzelf van consumptie onthield, ging
onverdroten met de verkoop door; hij
deelde zelfs toegiften uit. Er dreigde in
de ontvlambare menigte een opstand,
die door tactvol optreden van het ge
meentebestuur in de kiem werd ge
smoord." Hoe? Dat horen wij, jammer
genoeg, niet en al evenmin wordt iets
erover verteld hoe het slager Van Os
verder verging.
Toch zou ik daarover liever zijn inge
licht dan over het toxicologische onder
zoek, dat geen uitsluitsel bracht over de
aard van het gif. „Uiterlijk hield men het
op een „septisch gif; verwant aan dat
van lijken en waarschijnlijk reeds in het
zieke dier aanwezig." Twee artsen Fok
ker en Berdenis van Ber/ekom (van alle
bei is te juister plaats een levensbericht
opgenomen) brachten rapport uit over
„het geval, dat zich niet meer heeft her
haald".
Een spannend verhaaltje, dat ik met be
langstelling heb gelezen en niet graag
zou hebben gemist. Toch rijst de vraag:
„heeft het op deze manier functie?", an
ders gezegd: „is het meer dan een aar
dige bladvulling?" „Functie" zou zo'n
verhaal pas krijgen als het als illustratie
zou zijn gebruikt van een vraagstuk met
een wijdere strekking. Van dat van „de
lieden met kleine beurzen", hun voe
ding en gezondheidstoestand in het al
gemeen. Of misschien als een gebeur
tenis, die de aandacht vestigde op de
wenselijkheid van overheidstoezicht op
levensmiddelen, zoals dat veel later
werd geregeld in de Warenwet.
„Functie" in de bovenbedoeldezin heeft
m.i. bijvoorbeeld wèl wat er op diezelf
de bladzij 249 staat te lezen over Lever
botziekte. Dat is iets waarop een krante
lezer vandaag net zo goed kan stuiten
als op berichten over varkenspest. Wil
hij daar meer over weten, al zou het al
leen zijn omdat hij er zijn dorpsgenoten
over hoort praten, dan wordt hij hier
kort en zakelijk ingelicht over oorzaken
en gevolgen. Leest hij dan „de melkgift
daalt en de wol vermindert in kwaliteit",
dan begrijpt hij sommige zorgelijke ge
zichten beter.
Dosering
Om nog weer eens te laten zien hoe rijk
geschakeerd de inhoud van de „E.v.Z."
is blijf ik nog even bij diezelfde blz. 249.
Behalve de drie trefwoorden die ik al
noemde komen daarop ook nog voor
Levensberichten van Zeeuwen en Le
vensberichten van Zeeuwse medici. Aan
de hand van deel I kon ik al vaststellen,
dat de „E.v.Z." als biografisch woorden
boek een gebruiker maar zelden in de
steek laat en dit tweede deel heeft die
indruk bevestigd. (Zelf zocht ik de afge
lopen maanden maar één keer vergeefs
naar een naam. Jan Olivierssen was een
Zeeuw, net als De Ruyter en de vele
Evertsens, en hij diende drie jaar als
schipper onder commandeur Banckert.
Maar die kennis dank ik aan de PZC, die
dit vermeldde, toen een nieuwe sleep
boot van de Nieuwe Vlissingse Sleep
dienst naar schipper Olivierssen werd
vernoemd.)
Aan deze constatering voege ik een
kanttekening toe. De redactie van iede
re encyclopedie, en dus zeker van een
die steunt op de medewerking van en
thousiaste vrijwilligers, is ook wat bio
grafisch materiaal betreft aangewezen
op al bestaande hulpmiddelen en op de
bijdragen van op een eigen gebied bij
zonder deskundige en dus geïnteres
seerde medewerkers. Zo valt het, lijkt
mij, te verklaren, dat bepaalde groepen
ruim zijn bedeeld, medici bijvoorbeeld,
en theologen-predikanten, niet altijd
hetzelfde.
De conclusie, ook van wie mocht me
nen, dat andere groepen, Zeeuwse be
stuurders en zakenlieden, misschien er
wat bekaaid van afkomen, kan, dunkt
mij, geen andere zijn, dan dat het ge
wenst is voor zulke leemten redactione
le aandacht te vragen. Laat wie dat doet
dan ook, zo mogelijk, een aanwijzing
geven waar bijvoorbeeld over zo'n te
kort gekomen groep gegevens zijn te
vinden. Dan kan de redactie het een te
gen het ander afwegen. Hardhandig en
onberaden schrappen in een volgende
druk om ruimte te maken kan nooit tot
een bevredigende oplossing leiden.
Levensberichten (2)
Zo zou het naar mijn mening een groot
verlies zijn als de twee kolom, over
leven en werk van de veelzijdige Mid
delburgse arts en oudheidkundige J. C.
de Man (1818-1909) sterk zouden
worden bekort, om van schrappen maar
niet te spreken. Is het niet aardig te we
ten, dat Jan Cornelis' vader, Johannes
de Man (1 783-1 856), eveneens arts in
Middelburg eerst „bij een barbier in de
leer" was en toen de Geneeskundige
School werd opgericht een benoeming
kreeg tot lector „in de anatomie, obste-
trie (verloskunde) en fysiologie"?
Boeiend, zo'n blijkbaar erfelijke be
gaafdheid. Van J. C.'s kinderen promo
veerde zijn zoon Johannes Govertus in
Leiden Hij verwierf zich „een wereld
faam" door zijn studies op het gebied
van „de kreeftachtigen (Crustacea) en
de ronde wormen (Nematoda). Ook in
de vrouwelijke lijn is die erfelijke weten
schappelijke aanleg aanwijsbaar, zij het
op een heel ander gebied. Maria Gover-
dina Antonia de Man (1855-1944),
Joh. Govertus' jongere zuster, ontwik
kelde zich, zoals valt te lezen in een ko
lom-lang aan haar gewijd artikel, tot
een munt- en penningkundige van
naam. Begaafde kleinkinderen van een
begaafde grootvader, die aan het eind
van de 1 8e eeuw zijn loopbaan was be-