UREN MET DE ECYCLOPEDIE VAN ZEELAND
(DEEL llf 1982) Dr. P. J. Koets
Een kleine negen maanden na het eer
ste deel verscheen in december 1982
deel II van de „E.v.Z.". Dat is een geluk
wens waard aan allen, die op enigerlei
wijze betrokken waren bij de tot stand
koming. De redactie en haar tal rijke me
dewerkers inde eerste plaats, maar ook
uitgevers en drukkers, de binders zo
goed als de verzorgers van band en op
maak. Met elkaar hebben zij een pro-
dukt afgeleverd, dat er wezen mag.
Ook wij, de gebruikers, voor wie het
boek tenslotte is bestemd, mogen ons
zelf feliciteren. Vanwege het deel, dat
nu ter tafel ligt, uiteraard, maar ook om
dat er nu een goede kans bestaat, dat
nog in 1983 met de verschijning van
deel III het hele werk zal zijn voltooid.
Dat is plezierig, maar ook belangrijk,
omdat immers de gebruikswaarde van
een omvangrijk naslagwerk als dit pas
definitief kan worden getoetst als het is
afgesloten. Een enkel voorbeeld: wie
zich ergerde, omdat hij in deel I tref
woorden miste als „couranten" en
„dagbladen", merkt nu dat in dit tweede
deel ruim drie bladzijden zijn gewijd
aan de Pers.
Deze bespreking krijgt daarom onver
mijdelijk een beetje het karakter van
een „voortgangsrapport". Een afslui
tend oordeel wordt pas mogelijk als te
goeder tijd na de verschijning van
deel III het geheel valt te overzien. Een
soort „tussenrapport" ook daarom, om
dat ik bij een bespreking van deel I in dit
tijdschrift (jrg. 1982, blz. 201-206) al
enige algemene beschouwingen ten
beste heb gegeven over taak en opzet
van encyclopedieën in het algemeen.
Over de problemen, waarvoor de sa
menstellers daarvan zich altijd weer ge
steld zien, en over de manier waarop
naar mijn eigen ervaring een encyclo
pedie met vrucht en met plezier kan
worden gebruikt. In het bijzonder stond
ik toen stil bij wat het specifiek Zeeuwse
uitmaakt van de „E.v.Z.".
Ter vermijding van onnodige herhalin
gen mag ik mogelijke belangstellenden
naar dat artikel verwijzen. Enige herha
ling laat zich intussen bezwaarlijk ver
mijden, alleen al om te kunnen wijzen
op de continuïteit in het redactionele
beleid. Ook stel ik er prijs op ook nu
weer met nadruk uit te spreken, dat wij
hier te maken hebben met een, o zeker
op verschillende punten voor verbete
ring vatbaar, maar ook in deze vorm uit
nemend boek. Een goudmijn wat de in
formatie betreft, en voor de goede ge
bruiker een rijkstromende bron van
kijk- en bovenal leesplezier.
Inhoud
Dit deel omvat 592 bladzijden tegen
over de 560 van het eerste deel. Het
eerste lemma is Hamer, Hubertus Mari-
nus de Witt, het laatste Ryckhals, Fran
cois. Het ziet er zelfs nóg iets aantrekke
lijker uit dan zijn voorganger, omdat
een aantal van de 32 gekleurde illustra
ties kwalitatief zichtbaar beter zijn (in
de vier gevallen, waarbij deze platen bij
het binden op een verkeerde plaats te
recht kwamen brengt een inlegvelletje
„Errata" uitkomst). Teneinde een indruk
te geven van de veelomvattende en ge
varieerde inhoud, ook weer van dit deel,
kan ik, geloof ik, niet beter doen dan
enkele van die kleurige platen afzon
derlijk te noemen.
Actueel is plaat V bijvoorbeeld, waarop
onder een afbeelding van een zeilwed
strijd op het Veerse Meer en boven, gro
ter en fraaier, een uit 1975 daterende
van „De jachthaven te Kortgene", illu
stratie bij de ongeveer vijf kolom lange
uiteenzetting over Jachthavens. „Date
ren in Zeeland uit een betrekkelijk re
cent verleden"; in onze provincie „kwa
men tot kort voor de Tweede Werel
doorlog geen jachthavens voor." Hoe
snel op dit gebied de ontwikkeling is
gegaan blijkt uit een bijgevoegde tabel.
Waren er in 1 960 in heel Zeeland nog
maar 330 ligplaatsen, tien jaar later
was dat aantal meer dan vertienvou
digd en gestegen tot 3.565. In een der
gelijk tempo kon de uitbreiding uiter
aard niet blijven doorgaan, maar ver
dubbeld is het aantal in het decennium
daarna toch nog wel. In 1 981 waren er
8.1 21 ligplaatsen in jachthavens. Geen
wonder dat gezien deze cijfers menig
natuurminnaar en milieubeschermer de
schrik om het hart sloeg. „Mogelijkhe
den voor de aanleg van nieuwe jachtha
vens in Zeeland zijn beperkt." Die uit
spraak zal in wijde kring weerklank vin
den.
In deze samenhang vermeld ik, be
knopt, een aantal trefwoorden. Bij el
kaar mogen zij als bewijs dienen, dat de
redactie haar streven, óók te informe
ren over het Zeeland van nu, ernstig
neemt. Milieu en milieuhygiëne kregen
ruim twee kolom toebedeeld, Luchtver
ontreiniging zelfs drie, dat wil zeggen
een volle pagina. Radioactieve veront
reiniging legt beslag op iets meer dan
een kolom. Aan Natuur-, landschaps- en
milieubescherming is ruim 2'/2 kolom
gewijd en aan Natuurgebieden bijna een
hele bladzijde. De redactie beperkt zich
niet tot het verschaffen van uitgebreide
informatie, van tijd tot tijd geeft zij ook
duidelijk aan wat haar eigen standpunt
is.
Feiten en waardeoordelen
Een zwartwit foto van een bord bij een
natuurgebied met een oproep aan be
zoekers de vogels niet te storen en geen
planten te beschadigen heeft als onder
schrift: „Natuurbescherming is tegen
woordig gelukkig aan de orde van de
dag." „Gelukkig", veel lezers zullen het
daarmee eens zijn, denk ik. Maar als op
blz. 31 9 onder een foto van het silhouet
van Middelburg, zoals dat is veran
derd door de industrialisatie, de uit
spraak is toegevoegd: „Tegenwoordig
noemt men dit horizonvervuiling", dan
rijst toch wel de vraag wie tot die „men"
wordt gerekend. Horen daar ook toe
die, helaas, maar al te talrijke Zeeuwen,
die zich met toenemende zorg afvragen
hoe lang zij nog bij het industriële be
drijf waar zij werken, aan de slag zullen
kunnen blijven? Zij hebben, vrees ik, wel
andere dingen om zich het hoofd over
te breken dan de horizonvervuiling.
In de drie bladzijden, waarin de Indu
strie wordt behandeld, krijgt overigens
het werkgelegenheidsaspect de aan
dacht die het toekomt. Daar wordt ook
verwezen naar kleurenplaat II, waarop
foto's van Zuid Chemie bij Sas van Gent
in 1 979, en uit 1 981 een van decontai-
nerhaven in het Sloegebied. Wie bij het
zien van dergelijke afbeeldingen door
onplezierige gevoelens wordt bekropen
moet dan maar gauw kijken naar plaat
XV „Bos-, duin- en zoutvegetatie" en
zich troosten met de mooie foto's van
parnassia, fluitekruid („Kervel") en
zeeaster, „waarvan de jonge bladeren
ten onrechte lamsoor worden ge
noemd."
Actueel, maar tegelijkertijd een bewijs
dat iedere encyclopedie chronologisch
achter moét lopen bij de voortgaande
ontwikkeling van de werkelijkheid, is