het verdwijnen van de karakteristieke bebouwing op het zeeuwse platteland 69 aan de karakteristieke bebouwing wordt duidelijk dat de wijzigingen in de bestaande situatie vaak onvoldoende zijn afgestemd op de kultuurhistorische waarden. Bij het bouwproces zijn twee partijen betrokken: de partikulier (eige naar, gebruiker) en de overheid. Om tot een afstemming te komen op de be staande kultuurhistorische waarden zullen deze twee partijen tot overeen stemming moeten komen. De overheid heeft tot taak toe te zien op het bouwproces door middel van de vereiste bouwvergunning. Toch is de overheid er vaak niet in geslaagd om de bestaande waarden van de plattelands bebouwing te beschermen. Dit is heel goed verklaarbaar omdat een duidelijk toetsingskader in dit opzicht voor het verlenen van de bouwvergunning niet aanwezig is. Hiertoe staan twee instru menten ter beschikking: het bestem mingsplan en het welstandstoezicht. In het bestemmingsplan worden in het algemeen slechts eisen gesteld met be trekking tot de situering en afmetingen (oppervlakte, hoogte) van gebouwen. Eisen met betrekking tot de architekto- nische vormgeving komen hierin niet voor. In het kader van het welstandstoezicht dient te worden zorggedragen voor een verantwoorde architektonische vorm geving, ook in relatie tot de bestaande omgeving. Hier ligt dan ook in de gang bare praktijk het aksent voor de moge lijkheid om een eventuele afstemming op kultuurhistorische waarden te be trekken bij de afweging van een al dan niet te verlenen bouwvergunning. Ge- konstateerd moet echter worden dat ook bij het welstandstoezicht een dui delijk en vooraf vastgelegd toetsings kader voor een gewenste afstemming op bestaande kultuurhistorische waar den veelal ontbreekt. De mogelijkheden om via het wel standstoezicht de beoogde afstemming te bewerkstelligen zijn in het algemeen bij verbouwingen groter dan bij volledi ge nieuwbouw. Het is immers vaak bij zonder moeilijk om bij de bouw van een nieuw bedrijfspand kostenverhogende eisen (b.v. steilere kap, dakpannen, ge- potdekselde wanden, baksteen e.d.) te stellen ten behoeve van de afstemming op de bestaande bebouwing, omdat daarmee de beoogde bedrijfsuitbrei- ding ekonomisch onhaalbaar kan wor den. Bij verbouwingen kan de bedoelde afstemming makkelijker verlangd wor den, omdat het dan vaak gaat om een beperking van de ingreep en dus een verlaging van de investeringskosten. Voorts is het een probleem dat bij het welstandstoezicht de gewenste af stemming meestal pas aan de orde komt bij de aanvraag van de bouwver gunning, dus nadat het bouwplan al is ontwikkeld. Het bouwplan zal dan ach teraf aangepast moeten worden en dit brengt kosten met zich mee, waardoor de bereidheid hiertoe bij de aanvrager meestal gering is. Men kan zich dan ook afvragen of die bereidheid niet groter zou zijn, indien de beoogde bescher ming en een toetsingskader vooraf be kend zouden zijn. Aanbevelingen. Uit het bovenstaande en bijgevoegde foto's blijkt dat een belangrijk aspekt Karakterverandering. Het weghouwen van een karakteristieke woning. rtitrte <».r.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 29