ZEEUWS TIJDSCHRIFT
OMZIEN EN VOORUITZIEN
- c:,s; I'M*
De boodschap van 1 februari 1953
Mr. J. J. van der Wee!
Omzien én vooruitzien, dat is wat wij
vandaag willen doen, en dan ligt de
vraag voor de hand: wat is de les, of zo u
wilt de boodschap, die de dag van 1 fe
bruari 1953 ons vandaag te bieden
heeft? Vooral, denk ik, dat een ramp
niet zelden toeslaat op een moment dat
wij ons achter allerlei, letterlijke of fi
guurlijke, dijken veilig wanen. De ramp
kan komen, zoals die van 1 953, als een
dief in de nacht. Een gevoel van veilig
heid kan dus bedriegelijk zijn, en dat
geldt zeker voor onze dicht samenge
pakte en op technologie gebaseerde sa
menleving zoals die zich in de laatste
drie decennia heeft ontwikkeld. Men
hoeft zich niet te laten inlijven bij het
groeiende leger der doemdenkers om
er toch rekening mee te houden dat de
bijna-ramp (die in de laatste 10 jaar
nogal eens de krantenkoppen haalde)
eens plaats zal maken voor de echte
ramp. De kansberekening kan niet
eeuwig onze bondgenoot blijven. En
dan zwijg ik nog van de mogelijkheid
van een oorlog of zelfs een nucleaire
oorlog.
Nu kun je zeggen dat wij met deze be
dreigingen hebben leren leven. Dat is
tot op zekere hoogte wel waar, maar op
een dag als deze mag je, deze constate
ring gedaan hebbende, natuurlijk niet
vrolijk tot de orde van de dag overgaan.
Want het gaat perslot van rekening hier
niet zozeer om leren leven als wel om
overleven, in de letterlijke betekenis van
het woord.
De zorg daarvoor is uiteraard in de eer
ste plaats een verantwoordelijkheid van
de regering. En nu deed zich naast de
ontwikkeling van onze samenleving in
de richting van een grotere rampgevoe
ligheid in de laatste jaren een andere
ontwikkeling voor: de economische re
cessie met alle bezuinigingen van dien.
Als het ware op het kruispunt van die
twee ontwikkelingslijnen had de rege
ring zich wel af te vragen hoe het nu
verder in Nederland moest met de
rampbestrijding. Haar afschaffen, zoals
men (misschien) wel een paar orkesten
kan afschaffen, kón natuurlijk niet. On
gewijzigde voortzetting van het beleid
kon, vond men, ook niet. Het was op dat
moment - februari 1 980 - dat de toen
malige Minister van binnenlandse za
ken de heer Wiegel aan het Hoofdbe
stuur van het Nederlandse Rode Kruis
verzocht om een bereidverklaring, het
Rode Kruis bij oorlogsrampen naast an
dere organisaties in de eerste lijn in te
zetten. Een soort privatisering van deze
overheidstaak dus, althans ten dele,
waarbij het voor de hand ligt dat de or
ganisatie ook kan worden aangewend
bij grootschalige vredesrampen. Het
Rode Kruis heeft op die vraag ja gezegd,
zij het onder zekere voorwaarden waar
op ik wegens de mij toegemeten tijd
niet uitvoerig kan ingaan. Wij hebben ja
gezegd omdat wij niet anders mochten.
Het waarom daarvan kan niet beter
worden verwoord dan in een citaat van
de ideoloog van het Rode Kruis Max Hu-
ber: „als de Samaritaan uit de gelij
kenis, die onmiddellijk bijstand
geeft, zonder naar de persoon of de om
standigheden te vragen".
Het deed er dus voor ons eenvoudig niet
toe of de regering ons had gevraagd
omdat zij ons zo'n goede organisatie
vond, dan wel of daar andere, meer alle
daagse, motieven van financiële aard
aan ten grondslag lagen. In elk geval:
wij voelden dat wij ons eenvoudig niet
móchten terug trekken in een behaag
lijk hoekje ergens in de luwte van de sa
menleving, om op veilige afstand te zien
hoe anderen het zouden doen. Per slot
van rekening zijn wel de tijden en de
omstandigheden sinds Solferino veran
derd, maar de opdracht is dezelfde ge
bleven.
In zekere zin was dus ons ja-woord aan
de regering een vanzelfsprekendheid,
maar dat was toch niet helemaal zo. De
discussies binnen onze organisatie
waartoe dit ja-woord aanvankelijk heeft
Op 1 februari 1983 heeft het Neder
landse Rode Kruis in de Gasthuis-
kerk te Zierikzee een bijeenkomst
belegd naar aanleiding van de wa
tersnood-ramp op 7 februari 1953.
Het doei van de bijeenkomst - die
o.m. werd bijgewoond door HKH
Prinses Juliana en HKH Prinses
Margriet - was tweeledig, namelijk
herdenken én vooruitzien. Dit voor
uitzien geschiedde in het kader van
de voortzetting door het Nederland
se Rode Kruis van een aantal ramp-
bestrijdingstaken van de op te hef
fen Organisatie Bescherming Bevol
king. Mr. J. J. van der Weei, lid van
het dagelijks bestuur van het Neder
landse Rode Kruis en voorzitter van
de Stuurgroep Rode Kruis Korps,
hield daarbij de hier afgedrukte
toespraak.
geleid wijzen daarop. Discussies die
werden gevoerd met een toen in onze
organisatie eigenlijk niet gekende maar
tegelijk tot op zekere hoogte verfrissen
de felheid, uiteindelijk bekroond met
een grote mate van instemming. Een
van de discussie-punten was de vraag
in hoeverre onze organisatie klaar is
voor de rampbestrijdingstaak.
Eerlijkheid is hierbij geboden, ook te
genover onszelf. Iets anders zou bij de
ze dag niet passen. Niet ontkend kon en
kan worden dat onze organisatie en met
name het Rode Kruis Korps nog niet in
alle opzichten is toegerust voor de aan
vaarde taken. Het bijna 14.000 leden
tellende Rode Kruis Korps was in de
laatste tientallen jaren meer ingesteld
geraakt op kleinschalige hulpverlening,
vooral in de sociaal-medische sfeer (en
die zal ook in de toekomst erg belang
rijk blijven) - b.v. Henri Dunant, vakan
tiehuizen - dan op de grootschalige