de positie van de protestanten in Vlaanderen
57
Brussel was de man die klachten over
de behandeling van protestanten in de
Zuidelijke Nederlanden in ontvangst
nam en ze doorstuurde naar Den Haag.
En daar werden beslissingen genomen
of de commandant van Sas van Gent
maatregelen moest nemen en zo kon hij
in het eerste stuk van zijn brief dan ook
met recht schrijven dat het de regering
van zijn land behaagd heeft die van de
gereformeerde religie rondom Ouden
aarde bij te staan.
dat dit schryven van myn afcomt, is
omdat ik ordere hebbe, dat ingeval de ge
reformeerde eenige beletselen in de vrye
exercitie en uytvoeringe van haeren
Godsdienst in V/aenderen ontrent Aude-
naerden aangedaan worden, ende de
kennis daar van tot myn comt, ik in sulc-
ken geval de Roomscatolycke burgeren
hier in deese vestingh en hier omtrent
woonende, meede op een gelycke wyse,
hare te houdene Godsdienst moet ver
hinderen en daar in continueeren, tot ter
tyt toe, dat aan myn seeckere blycken
worden gebraght dat de gereformeerde
aldaar vrye exercitie van Godsdienst
wordt toegelaeten
Zo is dan de commandant van Sas van
Gent na de Vrede van Utrecht als be
schermheer van de Vlaamse Olijfberg
aangesteld. De Staten Generaal staan
achter hem. Zo is die gemeente van St
Maria Horebeke tot op heden in stand
gebleven.
ende gelyck ik hier, op alle bedencke-
lyke wyse, verhinder dat de Rooms Cato-
lycken borgeren hier in de oefen in ge van
haar religie niet geturbeert worden,
maer deselve gerustelyk exerceeren, so
wil ik niet twiffeien, maer vertrouwen,
dat U Eerweerdige, daar ter plaats op ge
lycke wyse wei sal gelieven te doen, in
welcke hoop en verwaghtinge, nevens
presentatie van mynen dienst, heb ik de
eer van myn te noemen, Eerweerde
Heer,
U Eerweerde onderdaenigen en gehoor-
saemen dienaer,
C. V. Citters
„Commandeur tot Sas - van Gend"
Tenslotte de vraag of deze brief gehol
pen heeft en het leven van de gerefor
meerden op de Vlaamse Olijfberg in
pais en vree heeft kunnen voortgaan en
de hen toegezonden predikant het hem
opgedragen werk heeft kunnen doen.
We zullen u maar niet lang in onzeker
heid laten. Het heeft niet lang geduurd
dat de commandant van Sas van Gent
de tegenmaatregel waarmee hij in zijn
brief gedreigd had, waar heeft moeten
maken. En dat is waarlijk niet de enige
keer geweest dat hij op deze wijze in
zijn vesting heeft moeten ingrijpen.
Anderhalve eeuw lang zijn de protes
tanten in de Zuidelijke Nederlanden het
voorwerp geweest van bedreigingen,
plagerijen, beschimpingen en zijn zij
gezien als mensen die er eigenlijk niet
zouden moeten zijn in die samenleving.
En dat houdt niet zomaar ineens op met
een brief van een militaire comman
dant. Zo' n brief noopt hoogstens wel tot
enige matiging. In de stukken die prof.
E. Hubert uit de archieven in Brussel en
Den Haag heeft opgediept blijkt dat, zo
wel bij de regering van de Oostenrijkse
Nederlanden, als ook bij het aartsbis
dom Mechelen men er zeer gevoelig
voor was welke gevolgen hun beslissin
gen konden hebben voor de roomska-
tholieken in de Republiek van de Zeven
Procinciën.
Maar verder, watSt Maria Horebeke be
treft: hier kunnen we wel stellen dat de
pastoor en de autoriteiten die er verder
in dat dorp waren, deze brief niet geno
men hebben. We mogen vermoeden
dat dit de eerste keer is geweest dat de
komst van een predikant zo openlijk
werd aangekondigd. Zijn voorgangers
zullen in het geheim hun weg hebben
moeten zoeken en sluiks het hun opge
dragen werk hebben moeten doen. In
deze tijd lezen we wel niet meer dat een
predikant gevangen werd genomen,
zoals het Lucas Trelcat in 1594 over
kwam, die voor een behoorlijke som
moest worden losgekocht. Maar nu de
komst van een predikant zo openlijk
wordt aangekondigd ende pastoor hem
ook nog in bescherming moet nemen,
nu neemt men het niet in de parochie en
de autoriteiten van deze plaats zijn al
spoedig tot een tegenoffensief overge
gaan. Zij hebben ijverig allerlei ketterse
stoutigheden verzameld en die in ver
band gebracht met de komst van de
aangekondigde predikant. Hun bezwa
ren en klachten hebben zij opgezonden
naar de regering in Brussel en daar zijn
ook deze in de archieven bewaard.
Het stuk dat Burgemeester en Schepe
nen opstellen begint met de aanhef:
„Ten Dienste van de Majesteit, Ter Ee-
ren en Glorie Godts." Het is gedateerd
1 9 mei 1717, dus precies twee maan
den nadat de commandant van Sas van
Gent zijn briefschreef. Men heeft erdus
geen gras over laten groeien.
Een tiental klachten tegen de Calvinis
ten worden op schrift gesteld. Het zijn
onder ede afgelegde getuigenissen.
Twee zijn van een handtekening van de
aanklager voorzien. Op acht staat een
„mercq", een kruisje of zo iets. Het zijn
allemaal oude klachten. De burgemees
ter en schepenen hebben het blijkbaar
niet nodig geacht de beschuldigden van
de gereformeerde religie te horen.
Zoals ze geuit zijn, zijn de „vantisen (po
cherijen) beledigingen, beschimpin
gen" door de burgemeester en schepe
nen op schrift gesteld en opgezonden
naar Brussel. De een verklaart te heb
ben gehoord uit de mond van een pro
testant dat zij eerlang nog kerkdiensten
zouden kunnen houden in de parochie
kerk en dat hun tijd zou komen „dat sy
souden recht en wetten stellen". Een
ander verklaart te hebben gehoord uit
de mond van een gereformeerde „dat
de heeren Roomsche pastoirs argher
dan duyveljaeghers ofte toovernaers
waren". Een derde Calvinist heeft rekla-
me gemaakt voor de predikant die zij nu
hadden en gezegd: „Compt oock naer
zyn leeringhe." Dat is ongeoorloofde
proselietenmakerij! Een vierde heeft
horen zeggen: „wy zullen noch een
kercke oprechten, spyt den duyvel."
Een volgende verklaart onder ede te
hebben gehoord dat de predikant op de
volgende vraag had geleerd: „Waer dat
Godt is; dat hy was in den hemel, op der
aerden ende in alle plaetsen, ende opde
vraeghe oft hy in de kercke van Hoore-
beke niet en was dat Godt in de voor-
seide kercke niet en was, ende daeruyt
gejaeght was, om de valsche leeryng-
he". Natuurlijk komen ook naar voren
„verachtynghe van de Heilige moeder
Godts, Maria" als ook „verachtynghe
van het Heilig Sacrament van het li-
chaem van onsen Lieven Heere". En zo
gaan de aanklachten voort die men on
der ede laat afleggen om ze naar Brus
sel op te zenden met het doel dat de re
gering aldaar ingrijpt. Hoewel men uit
de mond van de gereformeerde predi
kant, Pieter Brant „zich ontrent Paes-