CAESAR'S SCHELDE DIE IN DE MAAS STROOMT Ipse reliquis tribus ad flumen scaidem quod infiuit mosam, extremasque arduennae patris ire constituit. (c. Ju/ius caesar - Beiio Gai/ico vi-31-2) J. van den Berg Eén van de gevoeligste nederlagen die Caesar leed tijdens zijn veroveringsoor logen in Gallië, was die van 54 v. Chr. tegen de Belgische stam der Eburonen onder aanvoering van Ambiorix en Ca- tuvolcus. In dat jaargelukte het Ambio rix de Romeinse legaten Cotta en Sabi- nus met hun 1 5 cohorten de legerplaats Atuatuca (Tongeren) te doen verlaten en hen op enkele kilometers buiten Tongeren in het dal van de rivier de Je- ker te verslaan. Bij het vernemen van deze nederlaag zwoer Caesar zijn baard en haren te laten staan tot hij de Eburo nen had uitgeroeid. „Het jaar daarop toen het koren begon te rijpen trok hij zelf ten strijde tegen Ambiorix." (B.G. VI-29-3). Na uit het land der Ubiërs te zijn gekomen en de brug over de Rijn te hebben afgebroken en er een wacht post te hebben achtergelaten, bracht hij zijn leger bijeen in Atuatuca omdat de schanswerken van het vorig jaar nog intakt waren. Het commando over de le gerplaats en het veertiende legioen en de legertros droeg hij op aan T. Cicero. Labienus gaf hij de order te vertrekken „in de richting van de oceaan". Trebo- nius zond hij eveneens met drie legioe nen weg naar het land dat grensde aan de Atuatucen, met de opdracht dit te plunderen. „Zelf besloot hij met de drie hem overblijvende legioenen naar de Scaldis, die in de Maas stroomt en naar het einde van het Ardennerwoud te marcheren." (B.G. VI-31 -2). CaesaTs bericht over deze Scaldis die in de Maas stroomt, heeft vele schrijvers er toe gebracht deze rivier met de Zeeuwse Schelde te vereenzelvigen. Dit hield dan tevens in dat voor deze Zeeuwse Schelde een noordelijke mon ding gevonden moest worden, immers hij „stroomde in de Maas". De verbin ding Schelde-Maas zocht men in de laat-middeleeuwse Striene, die aldus de Romeinse verbinding tussen Schel de en Maas zou zijn geweest. Deze theorie valt te verdedigen indien men alleen de tekst B.G. VI-31 -2 leest. Be trekt men de voorafgaande en de daar op volgende tekst in het geheel, dan kan deze theorie geen stand houden. De op zet van Caesar was enkele verkennings tochten uit te voeren en zoals hij zelf verklaarde „binnen een week terug te komen". Deze tijdslimiet verzocht hij ook Labienus en Trebonius aan te hou den en voegde daar nog aan toe „als de plannen verkend waren, de oorlog op een andere manier aan te pakken" (B.G. VI-33-5)Met het gegeven dat een dag mars van een Romeins legioen, in dit geval een verkenningstocht, 20-25 km bedroeg, kan men vanuitTongeren een cirkel beschrijven met een straal van 70 km. Dit was dan wel de maximale af stand die men kon afleggen om op de 7e dag weer terug in Tongeren te zijn. Aldus is te stellen: Labienus naar het westen „richting oceaan", Trebonius naar het zuid-westen „het land gren zend aan dat van de Atuatuken" en Cae sar zelf naar het noord-westen „het ein de van het Ardennerwoud". Naar het Oosten was niet nodig, daar hij immers met zijn gehele leger van over de Rijn was gekomen en Ambiorix zeker niet het leger van Caesar tegemoet zou zijn getreden. Hierbij komt dan nog dat Caesar het land der Eburonen vrij gege ven heeft om te plunderen aan een ieder die dit wenste te doen, om aldus zijn eigen manschappen niet in de waag schaal te stellen. Bij deze plunderaars behoorden een groep van tweeduizend germaanse ruiters die op dit bericht van over de Rijn kwamen en bijna nog het achtergebleven legioen in Tongeren over de kling joegen (B.G. VI-35-2). De afspraak van Caesar en zijn bevelheb bers om op de 7e dag in Tongeren terug te zijn, redde dit legioen van de onder gang en een tweede nederlaag van Cae sar in het land der Belgen. De afstand Tongeren-einde van de Ardennen- Zeeuwse Schelde-Tongeren kon onmo gelijk door Caesar met zijn drie legioe nen op verkenning binnen zeven dag marsen langs ongebaande wegen en door vijandelijk gebied worden afge legd en waarbij hij nog zoekacties en ondervragingen verichtte naar Ambio rix. Caesar's Scaldis zal men moeten zoeken in één van de vele zijrivieren van de Maas in Nederlands Limburg, op on geveer drie Romeinse dagmarsen vanaf Tongeren gelegen. LITERATUUR: Caesar - De Gallische oorlog. Vertaling: F. H. van Katwijk-Knapp. De stippellijn op de tekening geeft de huidige kustlijn weer.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1983 | | pagina 13