PLANOLOGISCHE EN ECOLOGISCHE ASPECTEN VAN DE VASTE OEVERVERBINDING WESTERSCHELDE H. J. van Oosten De vaste oeververbinding over de Westersche/de (VOW) wordt in Zeeland ai zeker dertig jaar ten tonele gevoerd. De eerste twintig jaar ging dat uitsluitend in positieve zin. Er zijn mij uit die periode geen bezwaren tegen de aanleg van de VOW bekend. Toch is het niet gekomen tot de aanleg van de VOW. De laatste tien jaar zijn de voor delen eveneens breed uitgemeten, maar tevens is het aantal kritische geluiden toe genomen. Het provinciaal bestuur is in toenemende mate in debat geraakt met het Rijk, meteen aantal kritische (Zeeuwse) politici en de Zeeuwse particuliere natuurbe scherming, waarvan in dit geval het Zeeuws Coördinatie-orgaan voor natuur-, land- schaps- en milieubescherming (ZCO) de vertegenwoordiger is. In dit artikel zullen de bezwaren, die de laatste jaren vooral door het ZCO zijn aangevoerd worden belicht. Terugblik In de eerste jaren waarin de VOW werd nagestreefd, overheerste de gedachte, dat „een harmonieuze ontwikkeling van de provincie ondenkbaar was zonder VOW (4). Zonder VOW zou Zeeland zich niet kunnen opstoten in de vaart der volkeren en zou Zeeland zich als een excentrisch gelegen gebied buiten het wereldgebeuren plaatsen. Er was over het nut en de noodzaak een nogal ver bijsterende en opvallende consensus tussen de diverse politieke groeperin gen, de industrie en niet in het minst het Economisch Technologisch Instituut voorZeeland (1,2). Gezien vanuit 1 982 is het even opvallend, dat er in deopen- bare stukken over de VOW geen mel ding wordt gemaakt van een inhoudelij ke discussie over nut en nood zaak (12, 3,4). Nergens wordt de VOW beoordeeld in het licht van alter natieven. De jaren zestig waren uiteraard de jaren van ongebreidelde groei en onbegrens de mogelijkheden. Zeeland moest daar van meeprofiteren en met veel instem ming wordt in een ETI-rapport(1het provinciaal bestuur van Zuid-Holland geciteerd waarin men wijstop de VOW als schakel in het noordwest-europese snelwegennet: het gaat immers om de korste weg van Rotterdam naar Londen en Parijs. In het rapport beschrijft men in aandoenlijk proza hoe door aanleg van de VOW de grote industriële gebie den ten noorden van de Westerschelde (Sloe, Rijnmond) verbonden zouden worden met die ten zuiden van de Wes terschelde. Daarmee bedoelt men zo wel Vlaanderen (Antwerpen, Gent,Zee- brugge) als heel Frankrijk bewesten Pa rijs (Lille, Roubaix, Duinkerken, Bou logne, Calais, Le Havre, Rouen). Boven dien geeft de route via de VOW de kort ste verbinding met de toekomstige ka naaltunnel naar Engeland. Gesteld wordt, dat de nieuwe centrale Zeeuwse weg met recht het predikaat Eurobrug- tunnel kan dragen. Men laat in die tijd niet na te trachten, zoveel mogelijk verkeersstromen naar en door Zeeland te leiden. Men ziet met grote zorg dat de verkeersstroom van de E 3 Nederland (en dus Zeeland) gaat mijden; immers deze weg, komend van Lille, buigt (in de plannen) bij Antwer pen af naar Eindhoven. Door het aan leggen van de VOW zal deze verkeers stroom zich noordwaarts kunnen bui gen en dit zou ten goede komen aan de nationale en de regionale, Zeeuwse economie. Een ander voorbeeld betreft de Zoom weg. Deze route wordt hooghartig naar een tweede plaats verwezen, omdat de route van Rotterdam via de Zoomweg naar Antwerpen en Rijssel 1 5 km (vijf tien II) langer is dan via de centrale Zeeuwse weg mét de VOW. Tenslotte zij nog vermeld, dat de keuze van het tracé ondubbelzinnig is vóór T erneuzen-Hoedekenskerke, „omdat elk ander tracé de omvang van de ver keersstromen zal doen vermin deren" (1,2). Terloops zegt men, dat het tracé Kruiningen-Perkpolder voor de bewoners van Oost Zeeuwsch Vlaanderen gunstiger is, doch het tracé Terneuzen-Hoedekenskerke maakt de route noordwaarts voor hen slechts De Westerschelde, de drooggevallen plaat van Ossenisse én de veerboten, bedreigd door de VOW. (Foto: H. J. van Oosten

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 10