s HEER HENDRIKSKINDEREN I DE EUROPESE TAALATLAS Variaties op het dialect 2 In de Provinciale Zeeuwse Courant van 21 april 1 982 verscheen op pag. 9 on der bovenstaande titel een verhaal dat enige correcties behoeft. Dat de initia tiefnemer van de Europese taalatlas (ALE) wordt aangeduid met „een zekere professor Weijnen uit Nijmegen", laat ik voor rekening van de schrijver. Ernsti- gerzijn deonjuistheden met betrekking tot een aantal dialectologische feiten: de bewering dat „taalkaarten per land of (taal-)gebied", zoals die opgenomen zijn in de sinds 1939 verschijnende „Taalatlas van Noord- en Zuid-Neder land", „niet op elkaar zijn afgestemd, waardoor het onmogelijk is omvangrij ke taalbewegingen en precieze ontle ningswegen te volgen", mist vrijwel iedere zin. Niet alleen heeft genoemde taalatlas van den beginne af een ge meenschappelijke grondkaart, maar ook zal het ieder die slechts een deel van de tientallen kaarten in deze atlas met verstand bekijkt en vergelijkt, spoedig duidelijk worden dat er zich wel degelijk in allerlei richtingen wegen aftekenen waarlangs woorden (en woordbetekenissen) zich verbreid heb ben. Als voorbeelden noem ik: 1. de taalkaart-Aardbei (afl. 3, nr. 14), waarop woorden van het Zeeuwse type aerbeezem, aerbeemes ook opgete kend zijn voor deZuidhollandse Hoekse Waard; 2. de taalkaart-Ui (afl. 7, nr. 1), die een duidelijke scheiding vertoont tussen een gebied met woorden van het Zeeuwse en Vlaamse type „(a)juin (juun)" zuidelijk van de grote rivieren tot bij de Nieuwe Maas en Nieuwe Wa terweg, en een gebied met ui(en) in continentaal Zuidholland, Noordhol land en Utrecht; 3. de taalkaart-Meikever (afl. 9, nr. 8), die ons laat zien dat het woord moo- lenaar, meulenaer in deze betekenis op getekend is voor een groot deel van Zeeland en Overflakkee, West-Brabant en de Zuidhollandse eilanden. Het is niet moeilijk uit deze kaarten de conclu sie te trekken dat vele oorspronkelijk Vlaamse en/of Zeeuwse woorden, resp. woordbetekenissen ver in noordelijke (en oostelijke) richting uitgezwermd zijn. Vraagtekens moeten ook geplaatst worden bij de formulering dat de Euro pese taalatlas, eenmaal voltooid, een volledig en gedegen kaartbeeld zal ge ven van „de verdwijnende dialecten". Men kan hoogstens spreken van de ver anderende dialecten. In de in 1 979 on der redaktie van Marinel Gerritsen ver schenen verzamelbundel „Taalveran dering in Nederlandse dialekten" noemt een van de auteurs, H. Hogerheijde, op blz. 1 68 Zeeland een van „de meest dia- lectbewuste gebieden". Dat houdt me devoor onze provincie wel iets heel an ders in dan het beeld van de verdwij nende dialecten. Ernstige bedenkingen rijzen wanneer de heer J. Kousemaker uit Middelburg sprekend wordt inge voerd. Hij blijkt namelijk ten aanzien van de keuze van 's-Heer Hendrikskin deren als enquêteplaats zo weinig ge voel voor nuances en relativering te to nen, dat hij de indruk wekt alsof dit Zuidbevelandse dorp het centrum van Europa, zo niet van de wereld is. Daar door komt hij tot een absurde bewe ring als: „Deze plaats isjuist daar om gekozen, omdat 's-Heer Hendriks kinderen centraal is en was gelegen". Hij spreekt zichzelf echter onmiddellijk daarna tegen door t.o.v. hetzelfde dorp te schrijven over „een grote mate van isolement" en „het conserveren van de taal". Dit zijn juist de kenmerken van dialecten in randgebieden en daaraan danktZeeland (zie hierboven) de karak teristiek van een zeer dialectbewust ge bied. Of intussen in 's-Heer Hendriks kinderen, alweer aldus Kousemaker, „de taalhetmeestoorspronkelijkis gebleven in deze streek", blijft een open vraag en voor voortdurende vergelij king vatbaar, ook in het kader van de Europese taalatlas. In dit verband moge ik de correspondent van het P. J. Meer- tens-instituut meedelen, dat bij een eerdere enquête voor deze atlas mate riaal verzameld is voor Grijpskerke en Kruiningen. Ik ben er zeker van dat ook in deze plaatsen zeer origineel Zeeuws taalgoed aan de oppervlakte gekomen is. Nog niet zo lang geleden verstrekte omtrent zijn Duivelandse dorp van her komst Oosterland schrijver dezes enige gegevens voor de ALE (Europese taalat las) aan mevrouw Marinel Gerritsen van bovengenoemd instituut, maar het is, naar zij mij meedeelde, in verband met de financiële moeilijkheden van deze tijd niet zeker dat zij snel verwerkt zul len worden. Wel heel bont maakt de heer Kousemaker het in zijn passage waarin hij de Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek ter sprake brengt. Hij zegt daar letterlijk: „Kijk, wat de Zeeuwse vereniging voor dialecton derzoek doet dat is verzamelen, in kaartsystemen vastleggen en dan ge beurt er verder niets mee. Dat werk is vrijwel zinloos". Het is niet moeilijk de onwaarheid van deze beweringen scherp in het licht te stellen. De vorige secretaresse, me vrouw dr. Ha. C. M. Ghijsen, heeft na een arbeid van 35 jaar in 1964 het prachtige „Woordenboek der Zeeuwse dialecten" laten verschijnen. Van dit standaardwerk van de Zeeuwse dialec tologie zijn inmiddels niet minder dan vijf drukken uitgekomen. Tot haar over lijden, in 1976, heeft zij onverdroten verder gewerkt aan de nalezing en sup plementen van dit woordenboek. Wat haar opvolgster, mevrouw E. J. van den Broecke-de Man, sedert 1977 voor de vereniging gedaan heeft, is bepaald ook niet gering. Tijdens haar secretariaat verschenen: in 1978 „Dialect in West Zeeuwsch-Vlaanderen"; in 1979, ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan van de vereniging, „Kinderversjes en volksliederen uit Zeeland"; in 1981 „Dialect in het land van Axel". Een derde regioboek, „Dialect in Oost Zeeuwsch- Vlaanderen" is reeds ter perse en ande re regioboeken zijn voorgenomen of in voorbereiding. Als we daar nog aan toe voegen dat de vereniging in de afgelo pen vijf jaar toneel, cabaret en voor dracht in de streektaal krachtig gesti muleerd en met raad en daad bijgestaan heeft, zouden we haast tot de conclusie moeten komen, dat de heer Kousema ker bewust een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Hij kan al thans beter weten, omdat hij zelf gerui me tijd lid en bestuurslid van de ZVDO was!! Tot slot van mijn corrigerende opmer kingen zou ik een vergelijking willen maken met het in de Franse wijnwetge ving bekende begrip: „appellation con- trolée". Zoals deze kwaliteitsaandui ding aan waarde wint, naarmate zij voor een beperkter gebied geldt, zal ook de belangrijkheid van het dialectologisch materiaal groter worden, wanneer het betrekking heeftop een nauwkeurig af gepaalde regio. In dit licht gezien moet naar mijn mening voor de „Zeeuwsche Vereeniging voor Dialectonderzoek" gelden: Goede wijn behoeft geen krans!!!

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 23