betje wolff-bekker (1738-1804) een zeeuwse vrouw van formaat 87 'k Bleef, met gebrooken oogen staaren; 'kZag alles, doch benevelt, aan" Maar haar geloof en haar trouwe vrien den hebben haar het nodige evenwicht terug gegeven, waarvoor ze dankbaar is. Laurens' houding was liefdeloos, zoals onder andere blijkt uit zijn brief aan de arts D. H. Gallandat. Maar Betje blijft met haar broers en zuster in nauw con tact. Dit blijkt onder andere uit haar brief van 6-2-1766 aan haar zuster En gelman geb. Wolff waarin sprake is van de dood van haar nichtje. De ouders waren Joris Teirlinck en Christina Bek- ker wonend te Vlissingen. Het kind heette Jansje Betje Johanna Elisa beth) en wordt vermeld in het begraaf- boek derOostkerk (febr. 1 766). Van de goede relatie tot haar broer Jan getuigt een liedje uit de llle bundel Economi sche Liedjes namelijk Zusterlijke traa- nen, tranen van droefheid om zijn ster ven. (25-5-1 731begraven in de Oost- kerk te Vlissingen. Wat Betje's „misstap" met vaandrig Gargon betreft citeert J. Dyserinck een dagboekaantekening uit het dagboek van de Vlissingse apotheker Coenraad Rutger Busken: d.d. 25-7-1755 „Juffr. Elis. Bekker buiten weten van haar va der met den vaandrig Gargon wegge gaan 25 juli 1 755," en verder de reactie van Ds. Wolff toen hij er van hoorde: „Lieven heeden, een Juffrouw van 1 7 jaar, dat kan wel gebeuren, en daarbij zoo ik hoor, verleyd". Het incident vond plaats op 24-7- 1755, de dag na Betjes 17e jaardag. Ze bleef de avond en de nacht van huis en dat was genoeg om lastertongen vrij spel te geven. Hoe Betje er in die tijd ongeveer uitge zien heeft zien we op afbeelding 1 5 van Buynsters onvolprezen 20ste Schrij versprentenboek.3) Na haar ziekte die wel het gecompliceerde gevolg moet zijn geweest van haar teer gestel, de diepe emoties en het verdriet door de laster en verkeerde beoordeling, is ze in de herfst van 1756 naar de Amster damse advocaat Mr. Hermanus Noord- kerk gegaan en 16 jaar later 1772 schrijft ze in haar lijkzang op Noordkerk nog: „Daar vuile Laster, en de Logen uverzel- den, Vlood ik tot Noordkerk, en die Noord- kerk werd myn vrind Hij bracht haar zijn beginsel bij: Wraak is zwakheid en de invloed daarvan was blijvend voor haar hele verdere leven. Betje verbleef emige tijd in Noordkerk's huis en leerde zijn rijke bibliotheek ge bruiken. Maar ooktijdens haar huwelijk met Ds. Wolff bleef zij met Noordkerk bevriend en werd de correspondentie voortgezet. Hij stierf op 6/11/1771, haar laatste brief aan hem is gedateerd 23-9-1771. Betjes levensbeschouwing wordt voor al duidelijk in een uitvoerige brief aan Noordkerk waarin onder andere staat „Is Reden, in haar eigen aart. Een trouwe Gids, wat zal de Godsdienst dan niet wezen? Die haar vermogen zo oneindig over- streeft! Die ons, door zijne kracht vereischten bystand geeft. Om te betrachten 't geen wy in zyn wet ten lezen." Wat nu de hechte vriendschap tussen Betje en Aagje betreft, daarover is veel nagedacht en geschreven. Cd. Busken Huet ziet in Aagje Deken geenszins een gelijkwaardig kunstenares naast Bet je.4) Jh. Dyserinck denkt anders en wijst op een verklaring van Aagje die we laten volgen. „Het is inderdaad vreemd, dat men ge loofd heeft, dat alle de vrolijke Liederen en Brieven in de Oeconomische Liedjes, in Burgerhart, Leevend, Wildschut en andere, door ons in het licht gegeeven. Werken, van mijne Vriendinne, alle de ernstigen van mij waren; dan weder eens bovengenoemde Werken alléén aan mijne Vriendinne hebben toege- schreeven, en mij zot en ijdel genoeg geacht, om met haar vederen te pron ken. Alles, wat zij hier door beweezen hebben, is, dat zij noch mijne Vriendin ne, noch mij kennen; daar ik niet alleen voor de helft deel aan alle de werken heb, die op onze beider naam staan, maar ook mijne Vriendin niet minder ernstigeonderwerpen dan ik behandeld heeft." Cd. Busken Huet attendeert op het feit dat Betje Wolff met de Vlissingers Gal landat, medicus, Jacoba Busken en Sa muel Huet correspondeerde. Vooral uit de correspondentie met Jac. Busken put hij argumenten. Huet wijst verder Betje Wolff op c. 1 6-jarige leeftijd. op Aagje Dekens evenwichtigheid en vroomheid. Betje zelf moet Aagje's stijl, statig en deftig genoemd hebben, haar stemming ernstig en gemoedelijk, te der, haar wezen goedig en meegaand. Wat de stemmingen betreft heeft Betje de evenwichtige invloed van Aagje op haar eigen zenuwen gewaardeerd. Betje was niet onder de indruk van de gunst van stedelijke patriciërs die in de zomer op de buitens in de Beemster woonden. Aan Jacoba Busken schreef ze op 27-5-1 787: hier is niets voor ons, noch voor het hart noch voor't verstand en verder: dewijl die meest allen ijsselijk dom of belagchelijk trotsch zijn, speel ik altoos solo-solo. C. Busken Huet plaatst Aagje in een scherp contrast tegenover Betje: bijna een vondeling, verarmde boere-ouders, opgevoed in een weeshuis, de wereld ingegaan als dienstbode later juffrouw van gezelschap en „stille slijtster van wat kruidenierswaren" en als „rijpe maagd van 35 in aanraking gekomen met Betje Wolff! en hij besluit: Eeneaan armoede grenzende bekrompenheid. Toch heeft Betje véél in Aagje gezien toen ze op 4-8-1 776 schreef: Hoe ge lukkig zoude ik mij achten, indien ik ee-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1982 | | pagina 9