de vestiging van de eerste medische specialisten in middelburg (III)
183
stichten. Voor een salaris van 1350,-
wordt hij belast zowel met de verzorging
van de armen in de helft van de stadswij
ken als met de leiding van de geneeskun
dige afdeling van het Gasthuis.
Over deze laatste functie, die hij tot 1
januari 1927 heeft uitgeoefend, werd in
de vorige publicatie al uitvoerig bericht.
In de eerste jaren na zijn vestiging in
Middelburg lijkt het er op dat de medi
sche interesse van de toekomstige oog
arts Kindermann een heel andere rich
ting uit zal gaan en wel naar de neurolo
gie. In 1905 houdt hij voor de afdeling
een zeer fraaie voordracht over multi
pele sclerose welke voordracht geïllu
streerd wordt met microscopische pre
paraten van een, door deze ziekte aan
getast, ruggemerg. Een jaar later houdt
hij een, zo mogelijk nog fraaiere, voor
dracht over de gevolgen van een ge
stoorde bloedtoevoer naar de herse
nen. De door hem tijdens het leven
vastgestelde neurologische afwijkingen
worden stap voor stap vergeleken met
afwijkingen die er na de dood in de her
senen blijken te bestaan.
Het feit dat hij al gebruik maakt van het
onderzoek van electrische phenomenen
in de spieren, de z.g. electrische ontaar-
dingsreactie, getuigt van het hoge, haast
specialistische, niveau waarop hij dit, tot
nu toe op Walcheren volstrekt verwaar
loosde deel van de geneeskunde, uitoe
fent.
De chirurgische begaafdheid van Kin
dermann blijkt uit een demonstratie van
een paar maanden oude zuigeling gebo
ren met een 'open ruggetje' (spina bifi
da). De appelgroteü uitpuiling van de
vliezen van het ruggemerg worden door
hem, met goed gevolg, weer met huid
bedekt. Een ander staaltje van zijn opera
tieve vaardigheid blijkt uit zijn voor
dracht over de ziekte van Basedow (te
sterke werking van de schildklier). Hij
blijkt deze patiënten te behandelen met
melk van geiten bij wie hij eigenhandig
de schildklier operatief heeft weggeno
men.
Kortom de algemene arts Kindermann
geeft, in zijn beginjaren, blijk van vaar
digheden en mogelijkheden die ver bui
ten de horizon liggen van de algemene
arts van vandaag.
Had Bijlsma in begin 1907 zijn oogheel
kundige praktijk niet beëindigd dan zou
het zeer goed denkbaar zijn geweest dat
Kindermann zich tot neuroloog had ont
wikkeld. Nu Bijlsma als oogarts van het
toneel verdwijnt grijpt Kindermann deze
kans aan om zijn andere medische hob
by te ontwikkelen. Op basis van een ge
deeltelijke vooropleiding, door zelfstu
die, belangstelling en manuele vaardig
heid werkt hij zich op tot een zeer redelijk
oogarts.
Omdat Kindermann, als hoofd van de
interne afdeling, zonder problemen oog
patiënten kan opnemen en opereren on
tstaat er, als ware geruisloos in het Gast
huis een bloeiende oogheelkundige kli
niek.
In 1908 krijgt hij van het bestuur toe
stemming om gratis ook een oogheel
kundige polikliniek voor armlastigen te
openen. Omdat hij wel graag over oog
heelkundig instrumentarium wil be
schikken krijgt hij van het bestuur een
kredit van 100,- waarvoor o.a. een bril-
lendoos van 40,- wordt aangeschaft.
De vestiging van dr. H. Reilingh.
Het gevolg van een en ander is dat als
medio 1909 de oogspecialist dr. H. Rei
lingh, zich in Middelburg komt vestigen,
de halfspecialist Kindermann, met het
Gasthuis als basis, al een stevige positie
als oogarts heeft opgebouwd.
De vraag van Reilingh om als oogarts tot
het Gasthuis te worden toegelaten
brengt het bestuur der Godshuizen in
grote verlegenheid.
In 1909 verkeert het Middelburgse Gast
huis, wat de medische gang van zaken
betreft, in feite nog in de 19e eeuw. De
patiënten behandeling was nog bij uit
sluiting aan twee, niet gespecialiseerde
artsen opgedragen. Deze artsen waren
op voordracht van het bestuur der Gods
huizen als zodanig door de gemeente
raad benoemd. Een toestand waaraan
pas, met ingang van 1 januari 1929, offi
cieel een eind zal komen. De ene arts was
Bolle, die in 1909 door de wel gespeciali
seerde Schoute wordt opgevolgd, de an
dere was Kindermann, die behalve
hoofd van de interne afdeling, er nu ook,
sinds kort, de oogheelkunde bedrijft.
Wat de behandeling in het Gasthuis be
treft gold nog steeds de ijzeren regel dat
de opgenomen patiënten uitsluitend
door één van de twee vaste Gasthuis
artsen mogen worden behandeld. De
laatste jaren is er wel een ontsnappings
clausule aan toegevoegd die luidt dat
van deze regel mag worden afgeweken
als een van de gasthuisartsen de behan
deling door een specialiteit (de oude be
naming voor specialist) nodig acht. Om
dat het hierom detoelating van een oog
arts gaat en omdat een van de vaste
gasthuisartsen zelf de oogheelkunde
beoefent gaat deze ontsnappingsclausu
le niet op en verkeert het bestuur in een
impasse. Intern beraad levert geen eens
luidend advies op. De ene gasthuisarts
Kindermann is tegen de toelating, de an
dere, Schoute, laat zich niet duidelijk uit
terwijl de directrice en de hoofdzuster,
die van mening zijn dat Kindermann het,
als oogarts in het Gasthuis, uitstekend
doet, ook tegen zijn.
Het bestuur, waarvan het medisch be
stuurslid Verheijde sterk voor toelating
pleit, wendt zich vervolgens tot de afde-
lingsraad van de afdeling Walcheren van
de Maatschappij der Geneeskunst om
advies.
De afdelingsraad adviseert positief
waarna het bestuur besluit om Reilingh
met vier tegen drie stemmen tot het
Gasthuis toe te laten.
Kindermann schrijft het bestuur een
brief waarin hij schrijft dat hij met leed
wezen van deze beslissing kennis heeft
genomen. Hij eindigt deze brief met de
tirade: "dat datgene dat voorgesteld
wordt het belang der patiënten te dienen
vaak alleen het belang der artsen dient".
Het moet erkend worden dat deze uit
spraak, in zijn algemeenheid, ook van
daag de dag, helaas niet altijd van waar
heid is ontbloot.
In 1912 komen beide oogartsen opnieuw
officieel met elkaar in botsing. Het pas
geheel gereorganiseerde en gemoderni
seerde Middelburgse Ziekenfonds be
sluit in 1912 om voortaan ook de polikli
nische specialistenhulp in haar verstrek
kingenpakket op te nemen. Onmiddellijk
rijst de vraag welke oogarts naast de chi
rurg Schoute en de KNO-arts Henkes, als
specialist deelnemer tot het ziekenfonds
moet worden toegelaten. De voorzitter
van het Ziekenfonds, Herman Snijder,
(hij is in 1912 ook voorzitter van het Be
stuur der Godshuizen geworden) vraagt
raad aan de centrale commissie voor ad
vies inzake beroepsbelangen van de
Maatschappij tot Bevordering der Ge
neeskunst. Deze commissie zendt de
vraag en het door haar opgestelde con
cept antwoord voor commentaar op
naar de afdelingsraad van de afdeling
Walcheren. Voor de tweede keer wordt
deze raad geconfronteerd met de bot
sende belangen van twee van haar leden
die beiden de oogheelkunde bedrijven.
Het advies van deze commissie, waar-