T HOOFT EN DE MENSELIJKE MAAT Kees Cijsouw
i.
Wat me na al die jaren in Dorpen in
Zeeland" van Piet 't Hooft nog altijd vóór
alles boeit, is de sfeer. Het hoort hier zo
was de afspraak te gaan over 't Hooft
en zijn oog voor bouwen in het landschap
en over het gesprek, dat Tineke van Oos
ten en ik in die relatie over hem hadden.
Maar als het over 't Hooft gaat, hoort het
óók te gaan over de manier, waarop hij
beschreef hoe er werd en wordt ge
bouwd. Je herkent in die beschouwingen
de bouwmeester, hij gaf zijn verhalen
ruimte mee. Het is die ruimte, die sfeer,
die in „Dorpen in Zeeland" tot een boekje
maakt, dat tintelt van leven. In het voor
bericht spreekt 't Hooft over het sprookje
van de mensen, die het land aan de zee
ontworstelden: „Het sprookje zou niet
volledig zijn, als het niet eindigde met vast
te stellen, dat die mensen nog lang en
gelukkig leefden. Wij zullen de juistheid
ervan overlaten aan geologen en historici
en ons bezighouden met dat geluk, dat
vorm vond in de wijde polders en de
bloeiende boomgaarden; een geluk, dat
sterk en groot werd in de taaie worsteling
met het water. Daaruit rijzen kracht en
fierheid, vertrouwen en hoop, schoonheid
en vreugde voor ons op in het reine licht
van den zeeuwschen hemel. Dat licht, dat
soms mateloos zuiver en transparant
straalt door het zeeuwsche land en dat
weer zacht en puur parelt in de diezige
atmosfeer. Altijd anders, maar altijd smet
teloos rein, als de klaarte van gebrand
glas."
't Hooft schreef het vijfendertig jaar gele
den, maar ik ben niet de enige, die met die
sfeer in de jaren zeventig nog uit de
voeten kan. Rinus Ferdinandusse kon het
ook. Hij haalde die passage aan in een
bijdrage in het „Zeeland-nummer" van
het tijdschrift „Maatstaf" (september
1970) en voegde er zelf aan toe: „Het
plezier, waarmee ik deze zinnen zit over te
tikken mag anders suggereren, maar ik
vind, dat 't Hooft precies de toon heeft
getroffen, waarin men over Zeeland moet
schrijven. Hoe vaak heb ik het niet gele
zen, in voorwoorden bij jubileumboeken,
in streekromans en in extra nummers van
streekbladen: stralend en parelend in de
pure luchten tot aan de eindeloze einder,
de kerktorens omhoog en de kacheltjes op
de dijk, daar ligt Zeeland (met zijn schor
ren en slikken) en ja hoor, als ik er kom en
door de polders rijd en over de dijken dan
zindert de lucht en weepen de wilgen en
af en toe bloeit er een boomgaard, die nog
gered kon worden."
2.
De dorpen in Zeeland fascineerden 't
Hooft, de manier waarop ze in het land
schap lagen, de manier waarop ze vorm
hebben gekregen. „Het dorp is overzich
telijk, de levensomstandigheden zijn er
voor allen gelijk. Ook in de dorpen heeft
de vorm zijn eigen oorzaak, voortgeko
men uit de behoefte naar vervolmaking
van de gemeenschap die er leeft, gebon
den aan het materiaal, waarin zij werd
uitgedrukt en geschapen dooreen kunste
naar, die elk doel en alle oorzaak samen
vatte. Daarom kan er geen sprake zijn van
een onderzoek naar vormschema's, want
alle schematisering doodt en alleen de
geest maakt levend", noteerde hij in 1943.
Hij was geboeid door de Zeeuwse ring-
dorpen Noordgouwe, Dreischor, 's Heer
Abtskerke, Nisse, Kapelle, Koudekerke,
Grijpskerke, Biggekerke om er een rijtje
aan te duiden en de manier, waarop ze
in de loop van eeuwen waren gevormd en
vèrvormd. Met toewijding beschreef hij
hoe „gevarieerd en soepel" deze dorps-
vorm werd toegepast, „telkens anders en
altijd als vanzelf voortkomend uit de struc
tuur van het omliggende landschap".
Eén vraag liet hij onbeantwoord: hoe is die
vorm ontstaan? „De dorpen zijn eenvou
dig van structuur: de kerk in het midden
en de huizen in een kring er om heen,"
schreef hij eind 1973 in het landschaps
nummer van het Zeeuws Tijdschrift. „Dat
lijkt logisch, als de kerk niet alleen het
godsdienstig, maar ook het maatschappe
lijk en administratief centrum is. Maar die
logica gaat niet op, want dan zou die kerk
er al gestaan moeten hebben voordat er
een gemeenschap was, die haar kon be
volken en onderhouden. Hoe is die vorm
dan ontstaan?" 't Hooft hield het op de
conclusie, die dr. C. Dekker trok in zijn
proefschrift over Zuid-Beveland in de mid
deleeuwen: „Er is niets zinnigs over te
zeggen," en voegde eraan toe: „Maar die
merkwaardige vorm blijft ons intrigeren en
is een diepgaand onderzoek waard."
3.
Hoe de Zeeuwse ringdorpen zijn ontstaan
intrigeert ook Tineke van Oosten, sinds ze
vijf jaar geleden naar Zeeland kwam en als
landschapsarchitect ging werken bij het
architectenbureau irs. Rothuizen en 't
Hooft. Met 't Hooft sprak ze er herhaal
delijk over. Ze pakte dat „nadere onder
zoek" op en formuleert nu: „Heeft die
open ruimte geen functie gehad voor de
kerk er kwam? Alle ringdorpen in Zeeland
De ring te Noordgouwe.