het middelburgse stadhuis
60
tot de bouw van een nieuw stadhuis; men
liet lakenhal en belfroot staan en verbond
deze twee veertiende-eeuwse gebouwen
door middel van twee nieuwe vleugels aan
elkaar. Hetgeen er toen stond verschilt
alleen in de plaatsing van de toren funda
menteel van het Middelburgse stadhuis
van na de tweede bouwfase; we herken
nen de voorgangers van het Middelburgse
vleeshuis, van de ruimtes aan Markt en
Noordstraat en van de beide ingangen.
Men ging in Brussel echter verder; in 1444
werd begonnen aan de bouw van een
vleugel aan de andere zijde van het bel
froot en men bouwde door totdat de plat
tegrond geheel gesloten was, waarna de
toren nog aanzienlijk veranderd en ver
hoogd werd. Is men nu in Middelburg ook
van plan geweest zo'n geheel gesloten
plattegrond te doen ontstaan? Kalf bewijst
aan de hand van een aantal observaties
ondubbelzinnig dat deze vraag bevesti
gend moet worden beantwoord. Dit plan
is echter nooit uitgevoerd; men nam enige
tijd na het voltooien van de tweede bouw
fase genoegen met een inwendige ver
bouwing van twee door de stad aange
kochte huizen op de plaats waar de uit
breiding had moeten komen.
Waarom zag men van een derde bouw
fase af? Was het geldgebrek? Was men de
gotische stijl ouderwets gaan vinden?
Naar een antwoord op deze vraag blijft het
gissen. Het is wel deze ontwikkeling ge
weest die ervoor heeft gezorgd dat het
Middelburgse stadhuis zich nu al zo lang
in twee gedeelten laat onderscheiden:
vóór de oorlog het gotische deel en de in
strenge Lodewijk XVI-bouwstijl uitgevoer
de aanbouw van Kayser (1780 begonnen)
en tegenwoordig het herstelde gotische
bouwwerk en een nieuwe vleugel van Ir.
A. J. van der Steur.
Over die vleugel nog een opmerking: hoe
verdienstelijk de na-oorlogse nieuwbouw
ook mag zijn, het niet herstellen van
Kayser's vleugel duidt op een mijns in
ziens verwerpelijke voorkeursbehandeling
van het gotische deel. Toen men besloot
het uitwendige van het stadhuis te her
stellen, had men consequent moeten zijn.
De tijd was echter nog niet rijp voor een
gelijkwaardige behandeling van verschil
lende bouwstijlen aan één gebouw. Eerst
de laatste jaren hebben de restaurateurs
de erfenis van Viollet-le-Duc en Cuypers
definitief van zich af weten te schudden
en zijn zij over gegaan tot het behandelen
van een bouwwerk uit vroeger tijden als
een historisch gegroeid geheel, dat recht
heeft op zijn veranderingen en toevoegin
gen. Dat men er in het Middelburgse geval
nog heel anders over dacht, wordt duide
lijk uit de woorden die Unger eraan wijdde
in zijn werk over de monumenten van
Middelburg: ,,Dat het jongere gedeelte
niet in oude vormen zal worden herbouwd
spreekt vanzelf".
De belangrijkste literatuur:
D'on, F. P.: „Het stadhuis van Middelburg en de
Keldermansen". Amsterdam 1975.
Kalf, J.: „Wat uit de stadsrekeningen te lezen valt
over den bouw van het Middelburgsche raadhuis",
in Exuli amico Huizinga historico amici non historici
die VII mensis decembris anni MCMXLII, Haarlem
1948.
Kesteloo, H. M.: „De stadsrekeningen van Middel
burg van 1 365-1 810". Archief van het Zeeuwsch
Genootschap der Wetenschappen, 1881-1902
(din. I-IX).
Roo, R. de: „De Keldermansen naar de documen
tatie uit het Mechele stadsarchief". Handelingen
van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Let
teren en Kunst van Mechelen, 56 (1952), 68-69.
Squilbeck, J.: „Notices sur les artistes de la Familie
Van Mansdale dite Keldermans". Handelingen van
de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren
en Kunst van Mechelen, 56 (1 952), 90-1 37 en 57
(1953), 99-140.
Unger, W. S.: „Bronnen tot de geschiedenis van
Middelburg in den landsheerlijken tijd II. Rijks Ge
schiedkundige Publicatiën, no. 61, 's-Gravenhage
1926.
U nger, W. S.: „De bouwgeschiedenis van het stad
huis van Middelburg". Oudheidkundig Jaarboek,
1932, 1-20.
Afkortingen:
RMZ Rijksdienst voor de Monumentenzorg
ZM Zeeuws Museum (thans Rijksarchief)
De Choertoren te Middelburg.