het middelburgse stadhuis
57
tweede bouwfase en zoja waarom werd er
uitgesteld? Een antwoord zoeken we in de
stadsrekeningen tevergeefs.
In 1492 wordt Anthonis I betaald voor
„arbeit ende moynisse", omdat hijalhier
overgezien heeft 't werk en de steenen
van het stadhuis" en een jaar later voor
het leveren van steen ten behoeve van een
nieuwe pui aan de Noordstraat. Matthijs II
is in deze jaren ook voor Middelburg werk
zaam; hij levert steen voor niet nader
gepreciseerde „stadswerken" en vooreen
schandpaal en in 1495 wordt hij betaald
voor enige beelden „die voir die stadt
huys staen". Al eerder is ijzerwerk aange
schaft voor de „steeger" stoep) van
het stadhuis, onder andere vier ijzers om
„de leeuwen" mee te bevestigen, vier
ijzers „om de vuurpannen in te zetten" en
drie ijzers en een haak „om die beelde
mede vast te zetten, die staat over de deur
van het stadhuis". Verder wordt er vanaf
1492 gewerkt aan de grote bovenzaal;
vensters en deuren worden vervaardigd,
de vloer wordt van plavuizen voorzien, de
oude balken worden door nieuwe vervan
gen en het dak wordt opgebouwd en eerst
met riet, een jaar later met leien gedekt.
Wat is hier nu aan de hand? In 1492 komt
een der Keldermansen de zaak „overzien"
inspecteren) en daarna wordt er ge
werkt aan de bovenzaal en aan de in
gangspartij aan de Noordstraat. Dit alles is
gevolg van een brand. In Smallegange's
kroniek lezen we over een stadsbrand in
1492, waarbij meer dan tweehonderd hui
zen werden vernietigd en ook de abdij
grote schade opliep. Over het stadhuis
wordt niet gerept, maar de schade was
dan ook niet buitensporig; van nieuw
steenhouwers- of metselwerk is immers
geen sprake.
Na het bombardement van 1940 werd
onder de vloeren van de benedenzaal en
van het voorste deel van het vleeshuis een
brandlaag gevonden. Uit de samenstelling
van deze laag bleek dat deze afkomstig
was van het dak, dat brandend en wel
door de houten vloer van de bovenzaal
heen op de begane grond terecht geko
men moet zijn. Door deze ervaring wijs
geworden legde men tijdens het herstel
van de bovenzaal daar tegelijkertijd een
stenen vloer. Dat men het dak boven het
voorste deel van het vleeshuis, op dat mo
ment nog steeds niet in gebruik, niet her
stelde, duidt erop dat men verwachtte
snel aan de voltooiing van de westvleugel
te kunnen beginnen.
Een tweede bewijs hiervoor levert het
werk aan de Noordstraatstoep. De vloer
van de benedenzaal, enige tijd als vlees
huis gebruikt, lag om praktische redenen
op straatniveau (hier heeft Van Heeswijk
in zijn reconstructie dus een foutje ge
maakt); uit de hoogte van de venster
banken binnen blijkt echter dat men van
het begin af een hogere vloer en dus een
ingang met stoep in de zin had. Toen nu
het verbrande dak beneden lag, besloot
men, denkende dat het echte vleeshuis al
gauw in gebruik zou kunnen worden ge
nomen, de vloer maar alvast op te hogen.
Men was nu toch aan het werk en zo
hoefde men de resten van het dak niet op
te ruimen; die verdwenen gewoon onder
de vloer. De stoep die toen noodzakelijk
was geworden, werd voorzien van vier
stenen leeuwen. Boven de ingang bevon
den zich blijkens een rekening van 1505
drie beelden, waarvan één de Heilige
Maagd voorstellende. Of het deze beelden
zijn, waarvoor Matthijs II in 1495 betaald
werd, is niet geheel zeker.
In 1506 begint, bijna een halve eeuw na
het einde van de eerste bouwfase, einde
lijk de tweede. In dat jaar en het daarop
volgende koopt de stad stenen trappen en
ander materiaal voor „den nyeuwen to
ren". Heynrick van der Eycke, „der stede
metsselaere", wordt tot vier keer toe naar
Mechelen gestuurd voor overleg met An-
Het stadhuis van Brussel. In Middelburg is de galerij weggelaten, waardoor eenvoudige begane grond te
verklaren is.
v»
i* ('-TrV
-tTTT-'