vast en vloeiend 170 integreerd waren in de oorspronkelijke landschappen of als er monumenten in deze wijken zouden staan; status: oude panden zijn vaak geschikt voor „deftige" beroepen zoals notariaat en advocatuur; kleinschalige detailhandel: boutiques etc. kunnen soms zeer goed floreren dank zij de fysieke aantrekkelijkheid van monu menten. De mogelijkheid om monumenten te ge bruiken voor nieuwe behoeften zullen ook afhangen van de locatie. In de binnenstad zijn andere meestal meer mogelijk heden dan bij geïsoleerde monumenten. Bovendien kan men in de binnenstad veel al monumentenzorg en stadsvernieuwing koppelen. De nieuwe behoeften vergen meestal dat het oude gebouw wordt aangepast. Dat is mijns inziens ook niet erg. Een monument behoeft niet het toonbeeld van een ver stard verleden te zijn. Juist het als bouw werk reflecteren van het historisch proces kan verrijkend werken. Het tegengaan van aanpassing houdt te vens in dat door restauratie in de oor spronkelijke staat een sterke beperking kan optreden voor nieuwe gebruiksmoge lijkheden. Meestal worden dan slecht: educatieve en cultuurhistorische behoef ten het museumkarakter bevredigd In de geschiedenis van de monumenter zorg zien we dat deze behoefte een er zware plaats heeft gehad. Pas in de laats' jaren wordt de nadruk meer op de recr atïe en wonen gericht. De keuze van wat men doet wordt be paald door degenen die te kiezen hebben en de erkende behoeften. De monumentenzorg was veelal een zaak van een elite, die weinig aandacht be steedde aan andere behoeften. Gelukkig heeft dit heel wat monumenten voor sloop behoed, maar anderzijds heeft het een selectie tot gevolg gehad, waarbij niet de alledaagse behoeften, maar slechts cul tuurhistorische en bouwkundige hoogte punten centraal stonden. De keuze tussen slopen, restaureren, wij zigen enz. dient steeds bewust gedaan te worden als een keuze tussen huidige be hoeften. Onze mening is dat een monument pas dan gerestaureerd of verbouwd mag wor den indien een duidelijke analyse van de behoeften heeft plaatsgevonden. Essen tieel is dan, aan te geven wat de behoef ten zijn en of men daartussen kan afwe gen. Welke waardemaatstaf kan men daartoe hanteren? Waardering vanuit maatschappelijk perspectief Theoretisch is de benadering vanuit de economie en met name vanuit de wel vaartseconomie het verst gevorderd. De welvaartseconomie stelt dat welvaart te verkrijgen is door het bevredigen van behoeften. Of dit nu de behoefte aan voedsel of aan godsdienst is, doet er voor de economie niet toe. Wél is essentieel" dat behoeften veelal zo omvangrijk zijn dat ze niet alle met de ter beschikking staande middelen kunnen worden bevre digd. Er bestaat derhalve voortdurend een spanning bij de keuze om die middelen zodanig te gebruiken, dat ze zoveel moge lijk bevrediging of nut of welvaart ople veren. Het middelengebruik beperkt zich niet alleen tot geld, maar strekt zich uit tot alle middelen, ook tijd, ruimte, arbeid, enz. Een probleem dat de economie niet kan oplossen, is de beoordeling of een be hoefte essentieel is. Als er vraag naar is, blijkt de behoefte. Aan de individuen wordt de beoordeling van de intensiteit ervan overgelaten. Daarmee komt een be langrijk probleem naar voren, te weten het verschil in private en publieke sfeer. De aankoop en aanwending van bepaalde goederen en diensten kan duidelijk in de private sfeer worden geplaatst, zoals de aankoop van potloden en schoenen. An dere zaken, zoals landsverdediging, recht spraak, landschapszorg en in bepaalde opzichten monumentenzorg en onderwijs, behoren duidelijk tot de publieke sfeer. Men spreekt dan van collectieve goederen en diensten. In het eerste geval kan men in het alge meen goede resultaten krijgen via het markt- en prijsmechanisme. Hoe duidelij ker evenwel het publieke karakter, hoe sterker de noodzaak daaraan een andere vorm van keuze maken te koppelen. Niet de prijs of de produktiekosten en de in komens van de afnemers kunnen daarbij primair als richtsnoer worden genomen. In de plaats daarvan en daarnaast is het budgetmechanisme gekomen. De aan wending der middelen en zelfs de beoor deling over de betekenis der behoeften worden niet meer via de markt aan de individuen (producenten en consumen ten) overgelaten, maar er wordt via stem gedrag, parlementaire behandeling en de budgettoedeling over beslist. Het verschil tussen beide is niet scherp - zo werkt vrijwel nergens het „vrije" markt- en prijs mechanisme: het ondervindt overal de door de overheid gestelde restricties. Het geld kan niet als waarde-maatstaf worden gebruikt, slechts als middel of als indicatie voor de hoeveelheid aan midde len. De enige waarde-maatstaf is de be hoeftebevrediging: subjectief en daardoor steeds weer wisselend van aard en inten siteit. Als maatstaf vrij moeilijk te han teren, reden waarom velen (economen en niet-economen) toch in de praktijk geld als maatstaf gebruiken. Waardering veronderstelt (een) waarde rendie) subject(en). Maar omdat die veelal vooral aan eigenbelang denken, treden conflicten op indien hinderlijke neven effecten (lawaai, stank, landschapsbe- derf) plaatsvinden. De Utilitaristen (Ben tham) stelden dat als de meerderheid der consumenten bevoordeeld wordt, het sy steem goed werkt. Belanggroeperingen, inspraak- of actiegroepen verdedigen veelal een minderheidsbelang. Alleen door afweging als politiek proces is het moge lijk tot redelijke resultaten te komen. Soms dient men dan te accepteren dat de gemeenschap de belangen van een min derheidsgroep laat prevaleren. Wat betekent één en ander voor de monu mentenzorg? In de eerste plaats dat de monumenten zorg een publieke zaak is, waarbij de waarde van een monument niet via het prijsmechanisme kan worden vastgelegd. De besluitvorming inzake restauratie, sloop of verbouw dient in het algemeen publiek en politiek te zijn. Maar tevens dient men belangen (behoeften) tegen el kaar af te wegen in het licht van het beschikbare budget. Moet men het be schikbare geld aan drie molens of aan één De Pinto-huis, of aan tien woningen be steden? Vroeger was de monumentenzorg elitair in zijn besluitvorming. De woningbehoefte kreeg veelal een lagere waardering dan de cultuurhistorische behoefte. Thans wordt de besluitvorming „vervolkst" en daar mee ook de monumentenzorg. Dat heeft voordelen, maar ook nadelen. In de eerste plaats krijgt men daardoor een bredere belangstelling bij brede lagen van de bevolking en daardoor een grotere bereidheid bij de overheid er gelden aan te besteden. Anderzijds kan er ook een be sluiteloosheid gaan optreden indien er een teveel aan inspraakgroeperingen bij be-

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1975 | | pagina 2