bericht aan een theoloog
191
Dit moet toch wel, ook nuchter be
schouwd, als een risicofactor voor de
geestelijke gezondheid worden onder
kend.
Men komt er dan niet mee om te stellen
dat er ook andere opvattingen zijn, c.q.
zich kunnen laten gelden.
Op zich kan dit ook niet los worden gezien
van, zeker voor de niet-ingewijden, soms
vreemde poly-interpretabiliteit van zovele
theologische beschouwingen.
Levende misverstanden
Iets hiervan vermeldt ook Drs. Elshout als
hij spreekt over de „misverstanden die
over de preadestinatie worden vermeld",
maar zonder zich kennelijk te realiseren
dat een aantal van deze „misverstanden"
een krachtig eigen leven zijn gaan leiden.
De aandachtige lezer zal hebben begrepen
dat het in mijn verhaal ging om de effec
ten van dergelijke godsdienstige „misver
standen" en de invloed die dit kan hebben
op de psychische gesteldheid van een
aantal mensen die daar blijkbaar voor zijn
gesënsibiliseerd.
Nu is „het hemd altijd nader dan de rok",
dat wil zeggen de mens geraakt eerder in
de ban van de angst dan dat hij het
vertrouwen ook in zichzelf verwerft, een
haast alledaagse psychiatrische maar
eigenlijk ook algemeen menselijke erva
ring.
Een en ander te zien als een, noem het,
ongerechtvaardigde aanval op het Calvi
nisme wat dit dan ook moge omvatten
doet wel wat „overdone" aan.
In gesprekken met hen die in deze sector
pastoraal werkzaam zijn wordt dit ook
geenszins ontkend.
Men spreekt dan over mensen die op het
spoor zitten van „angst en benauwenis",
mensen die het besef van een ander, meer
vertrouwen en uitkomst biedend, spoor
kwijt zijn geraakt.
In het bedienen van de wissel via welke
men van het ene op het andere spoor zou
kunnen geraken lijkt enige activiteit waar
in ook de mensenhand een rol speelt,
aangewezen.
Hierbij moet dan wel worden vooronder
steld dat het mechaniek niet verroest is.
Het optréden van roest vergt tijd, dat ook
feitelijk de tijdsfactor bij dit soort proble
men van belang is is waarschijnlijk.
Andersgezegd: vooral het op jeugdige
leeftijd, eventueel reeds als kind, gecon
fronteerd worden met dit soort angst in
ducerende ervaringen lijkt van essentieel
belang.
Een patiënt vertelde mij onlangs: „Als
kind dommelde ik meestal wat weg tijdens
de preek, behalve als het angstaanjagend
werd, dan schrok ik wakker en de dan
gedane uitspraken zijn mij bijgebleven tot
op de dag van vandaag."
In feite waren het deze uitlatingen die mij
aan het denken zette, vooral toen bleek
dat men dit soort uitlatingen in het psy
chiatrische werk steeds weer kan beluis
teren.
Dat aldus bij mij gemengde gevoelens
ontstaan wanneer ik kinderen op weg zie
naar een „zware" kerk laat zich wellicht
begrijpen.
Nog wat getallen
In het statistisch zakboek 1974 worden,
wat betreft de godsdienstige oriëntatie,
geen cijfers gegeven over bijvoorbeeld
uitsluitend de Gereformeerde Gemeenten.
Wel worden percentages genoemd onder
de rubriek „overige kerkgenootschap
pen", waartoe worden gerekend: Gere
formeerde Kerk, (Vrijgemaakt), Christelijk
Gereformeerde Kerk, Gereformeerde Ge
meente en Oud-Gereformeerden.
Dus laten we zeggen cijfers die betrekking
hebben op de „zwarte, c.q. zacht grijze-
kousen-kerken".
In 1960 en 1971 bedroeg dit percentage
voor heel Zeeland respectievelijk 12,1 en
12,5 dus nog geen 15
Blijkens de gegevens van de volkstelling in
1960 bedroeg het percentage aangeslote
nen bij de Gereformeerde Gemeente in
zogenoemd Groot Middelburg: 7,3. Voor
de dorpen op Walcheren dus exclusief
Middelburg en Vlissingen, was dit percen
tage: 10,4.
Het zal duidelijk zijn dat hieruit weer ande
re getallen kunnen worden afgeleid.
Nu blijft het werken met getallen inder
daad een moeilijke zaak.
Voorts lijkt een vergelijken van bedoelde
patiëntengroepen in mijn beschouwing,
met zogenoemde totale populaties altijd
wat hachelijk.
Bij de onderhavige patiënten ging het
grosso modo om mensen met een
gemiddelde leeftijd van 50 jaar, dus in feite
slechts een klein gedeelte van de totale
bevolking.
Toch nog steeds geïntrigreerd door dit
soort getallen, werden door mij ook nog
eens nagegaan de percentages met be
trekking tot de religieuze denominatie van
patiënten met zogenoemde psychogene-
en degeneratie psychosen.
Het betreft hier toestanden van ernstige
psychische desintegratie waarbij in
houdelijk ook dikwijls religieuze „to
pics" opvallend frequent worden waarge
nomen.
Dit bijvoorbeeld in de vorm van de be
angstigende waan in de hel te verblijven of
het tegendeel: een ziekelijke vreugde aan
gezien de patiënt zich in het paradijs
waant.
Van de 62 patiënten (33 vrouwen, 29 man
nen) die met een dergelijke aandoening
waren opgenomen in de jaren 1971 tot en
met 1974 bleek 23 aangesloten bij de
Gereformeerde Gemeente (24 waren
Gereformeerd, 20 Nederlands Her
vormd).
Dus toch ook hier weer een merkwaardig
hoog G.G.-percentage.
Waar ging het om bij het zoeken naar de
achtergronden van het door mij geschets
te dubbelaspect" in relatie tot datgene
wat als faalangst werd aangeduid?
in feite het zoeken naar de oorsprongen
van de onderstroomvan angst en on
zekerheid zoals dit bij deze patiënten
wordt aangetroffen.
Nogmaals, ik waag te betwijfelen of deze
oorsprongen kunnen worden geëlimi
neerd middels bijbelteksten, integendeel
dikwijls geeft een zodanigetheologische
aanpak" geen soulaas,
in dit verband kan ik tenslotte nog ver
wijzen naar een zinsnede uit het betoog
van Drs. Elshout: ,,De kerken zullen zich
de vraag moeten stellen of ze werkelijk zijn
brengers van de blijde boodschap" in
pastoraat en diaconaat".
Met deze uitspraak kan ik volledig instem
men, ja zelfs, deze uitspraak zou niet heb
ben misstaan als één van de conclusies
van mijn beschouwing.
Literatuur:
H. M. Kuitert: Zonder Geloof vaart niemand
wel. Baarn, 1974.
J. Lortz, E. Iserloh: Beknopte geschiedenis van
de reformatie. Haarlem, 1971.
Hans Redeker: Ik wil een niet-Burger zijn, Eras
mus in onze tijd. Amsterdam, 1969.
Statistisch Zakboek 1974, C.B.S. Den Haag,
1974