BERICHT AAN EEN THEOLOOG dr J. D. van Scheyen 90 Het artikel „Bezwaard gemoed in Zeeland" van dr. J. D. van Scheyen verscheen in het Zeeuws Tijdschrift van december 1974 (nr. 6-'74). Het wederwoord van ds. A. Elshout, „Balans van het Calvinisme in Zeeland", verscheen in twee afleveringen van deze jaargang (3-'75 pp 78-81; 5-'75 pp 157-163). De redactie acht met de nevenstaande repliek van dr. Van Scheyen de discussie over dit onder werp in althans dit tijdschrift gesloten. Het wederwoord van Drs. Elshout, Balans van het Calvinisme in Zeeland, noopte mij tot enkele reacties. Dit niet in het minst door de teneur van dit betoog, daarbij vooral gelet op de soms met grote nadruk neergeschreven conclusies. Een nadrukkelijkheid die - gezien de complexe aard van het onderwerp - niet geheel adequaat lijkt. In dit „wederwoord" valt te bespeuren een wat moeilijk invoelbare zelfverzekerd heid, een wijze van formuleren die - althans bij mij - associaties opriep aan de „taal der mannenbroeders". Levende theologie? Onlangs las ik in een artikel in Wending een merkwaardige zin: ,,De theologie is van de gelovige, de gelovige is van de theologie vervreemd". Kennelijk wordt hiermede bedoeld het fa len van de theologie als levende, realiteits betrokken wetenschap. Kuitert wees ook op het risico van een zo danige vorm van theologie, dat wil zeggen een theologie die alleen maar zegt wat de gemeente moet geloven. Echter, wat de gemeente werkelijk gelooft, of niet ge looft, of betwijfelt, is iets wat de theologie dan niet (meer) weet. Volgens Kuitert kan een dergelijke theologie de gemeente niet meer „echt van dienst zijn". Bij het doorlezen van het betoog van Drs. Elshout bekroop mij het gevoel dat iets van een zodanige controverse, c.q. rela tiestoornis ook daarin doorklinkt. Door mij werd gesteld als centraal thema: de subjectieve ervaring met de mogelij ke religieuze determinanten hiervan van de relatie tussen bestaans- c.q. toe komstangst, praedestinatie en ook wel de onvrijheid van de menselijke wil. Spijtig is nu dat in het betoog van Drs. Elshout op dit centrale thema niet wezen lijk wordt ingegaan. Wellicht is ook dit een paradigma van de vervreemding van de (wetenschappelijke) theologie en datgene wat de gelovige nu eens meer dan weer minder wezen lijk raakt. Indirect heeft dit ook van doen met de vaak zo moeilijk op te bouwen relatie tussen psychiatrie en theologie, wat in derdaad een schrijnend gemis kan zijn. Deze noem het relatiestoornis is en dit wordt weieens vergeten ook his torisch bepaald. Bijvoorbeeld, in de psy chiatrie kent men geen figuren als Luther en Calvijn. Wel figuren die zich ook apodictisch op stelden, weinig tegenspraak duldden, maar juist daardoor van hun voetstuk vie len of door de verdere ontwikkeling van het vak psychiatrie van hun voetstuk moesten worden gehaald. Aldus is het door de gesignaleerde breuk, of kloof, tussen theologie en gelovige niet erg plausibel dat bijvoorbeeld de door mij beschreven angstbelevingen kunnen wor den geneutraliseerd door betrokkene te adviseren de door Drs. Elshout vermelde literatuur eens aandachtig door te nemen. Integendeel toch al wat onzeker ge worden zal betrokkene ongetwijfeld verder lezen. Het kan dan gebeuren dat hij of zij stuit op het onderwerp „uitverkiezing". In deze context kan de aandacht worden getrok ken door een fragment als het volgende: ,,Hoe meer Calvijn de nadruk legt dat de uitverkorene de genade niet kan weer staan, dat hij het heil niet kan verliezen, des te onbegrijpelijker wordt het geheim der verwerping. Hier staan wij voor het ondoorgrondelijke geheim van Gods wil. Dit is zo ,,diep" dat de mens zijn ver stand zou verliezen als hij zou trachten daar in door te dringen. Het lijkt er op dat Calvijn hiermede reeds anticipeerde op latere psychiatrische erva ringen. Nog iets over Erasmus Door mij werd ven/vezen naar de kritiek van Erasmus op de met grote nadruk gestelde explicite opvattingen zoals die door Luther en Calvijn naar voren werden gebracht. Nu is het zo dat de echte Calvi nist niet zo gecharmeerd zal zijn van Eras mus, in wezen koos Erasmus ook geen partij aangezien hij afkerig was geworden van de onverzoenlijkheid waardoor de ge loofsstrijd vooral in het begin van de re formatie zich al spoedig kenmerkte, met alle gevolgen vandien. Dit „conflictmodel" bepaalde bijvoor beeld ook de reactiewijze van Luther je gens Erasmus, met name dus in het dis puut over de al dan niet „geknechte wil". Dat hierbij ook de heftige aard van Luther meespeelde is bekend. Luther: ,,De mens is niets dan zonde en onmacht, tot in de wortel bedorven, kan alleen bouwen op een vreemde gerechtig heid die buiten ons is. Erasm us: ,,ik sluit mij aan bij hen die iets aan de vrije wit overlaten maar een groot gedeelte aan de genade, want wij moeten niet trachten de Scylla van de trots te ontwijken om in de Charibdis van het fata lisme te worden gesleurd". Met dit soort uitspraken haalde Erasmus zich de haat van Luther op de hals: ,,lk vervloek Erasmus en alle ketters die God lasteren en onteren". Op zich zijn dit boeiende beelden van de ook verbaal hectische tijd van het begin van de reformatie. De emotionele geladenheid van al dit soort zaken was wel dermate groot dat een lange nawerking verwacht kon wor den. Hoe dit alles ook zij maar het vond plaats het is hier niet de plaats om een verdere theologische discussie te entame ren. Wel lijken er in dit kader altijd meer vragen dan antwoorden te bestaan en omgekeerd. Zoals reeds opgemerkt aangenomen kan worden dat dit soort emoties kennelijk nog steeds door werken. Ook in het praktisch psychiatrische werk zijn de na-effecten hiervan nog regelmatig waarneembaar met name door de hier door geïnduceerde angst die bij bepaalde mensen klaarblijkelijk hierover ontstaat. En dit dus kennelijk ongeacht omstandige en „diep indringende" theologische be schouwingen dienaangaande, het lijkt er op dat nog steeds sommige gelovigen eenzaam zijn en blootgesteld aan de angst gevoed door een soort religieuze indoctri natie.

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1975 | | pagina 22