H. C. ANDERSEN EN ZIJN ZEEUWSE MANAGERS Héiène W. van Woelderen De herdenking van het feitdat de beroemde Deense sprookjesschrijver Hans Christian Andersen honderd jaar geleden op 4 augustus 1875 overleed, is ook aan Zeeland niet ongemerkt voorbijgegaan: de grote zomer- tentoonste/ling in het stadhuis te Middelburg werd aan het leven van Andersen en de vele in ons land geïllu streerde sprookjesboeken gewijd. De feestelijke opening geschiedde door de Deense Andersen-vertolker Freddy Albeck, die hiertoe speciaal was overgekomen, op initiatief en uitnodiging van de gemeente Middel burg. Bij die gelegenheid overhandigde de schrijfster eerste exemplaren van haar diezelfde dag verschenen biografieWie anders dan Andersen" aan de Deense ambassadeur en aan de burgemeester van Middelburg. Deze laatste memoreerde het feit, dat de schrijfster, tevens mede-organisator van de tentoonstelling, uit ons Zeeuwse gewest stamt. Haar boek is de eerste sinds 1947 in ons land verschenen biografie over de beroemdste negentiende eeuwse schrijver. Zij gaat hierin nader in op de drie bezoeken, welke Andersen in 1847, 1866 en 1868 aan ons land af legde en de vriendschappelijke relaties, die hij met toen bekende Nederlanders onderhield. Hieronder bevonden zich de Middelburgse dichters-predikanten ds. J. P. Hasebroek en ds. J. J. L. ten Kate en daar naast de Zierikzeeseapothekerszoon" J. L. van der Vliet. De merkwaardige contacten van de Deen met deze Zeeuwse figuren worden in dit onderstaande artikel nader belicht. Hans Christian werd op 2 april 1805 ais eerste en enige zoon van de twee maan den tevoren getrouwde Hans Andersen Sr. en de zeven jaar oudere Anne Marie geboren. De man, die als zijn vader te boek staat (dit wordt op grond van een modern onderzoek in „Wie anders dan Andersen" in twijfel getrokken) was een arme schoenlapper. Zijn moeder, die voor rijke families in Odense de was deed, stond als prostituée bekend en ook haar verdere familie was van dubieuze af komst. Hans Christian groeide, zoals hij later zelf schreef „als een moerasplant" Repro naar aanplakbiljet van Andersen in Nederland, 1847. op. Dank zij zijn geniale aanleg en hoog staande ziel bloeide hij ondanks die achtergrond als een schone orchidee. Of om met een zin uit zijn bekende sprookje „Het lelijke jonge eendje" te spreken: „Het doet er niet toe of men in een een denkooi geboren is, als men maar in een zwanenei gelegen heeft." Zijn geboorteplaats Odense, de hoofdstad van het eiland Funen, was met zijn vijf duizend zielen, toentertijd een bekend cul tuurcentrum, wa^r veel toneel gespeeld werd. Vanaf zijn vierde jaar was het An- dersens liefste wens om toneelspeler te worden en later een beroemde toneel schrijver. Op zijn veertiende trok hij uit Odense weg naar de hoofdstad Kopen hagen om met dit levensdoel voor ogen zijn geluk te beproeven. Hij verhongerde daar bijna, werd een blauwe maandag in derdaad toneelspeler en schreef voor het theater. Hij liet zelfs zesendertig toneel stukken na, doch daar kreeg hij uiteinde lijk niet de zo begeerde roem door. Inter nationale bekendheid groeide echter door zijn romans, die hij tussen 1830 en 1840 in snelle opeenvolging publiceerde. Beroemd tot aan het einde der aarde en nog een eeuw na zijn dood in meer dan honderd talen gelezen zou hij echter wor den door het schrijven van sprookjes. Zijn eerste bundeltje verscheen in 1835. De pers besteedde er weinig aandacht aan en het werd door de schrijver zelf als onbe langrijk beschouwd. Toch was dit het be gin van zijn oeuvre van honderd zes en vijftig sprookjes, waarmee hij zich op één lijn heeft gesteld met de grootste schrij vers der eeuwen. Hij introduceerde name lijk een totaal nieuwe verteltrant en schrijf stijl, waarmee hij zijn deels autobiogra fische, deels op oude volkswijsheid be rustende sprookjes tot voor ons nog steeds actuele wereldliteratuur maakte. Zijn eerste roman werd in 1838 in het Nederlands vertaald en spoedig begon de toen toonaangevende tijdgenoot E. J. Potgieter in het Letterkundig tijdschrift „De Gids" aandacht aan hem te besteden en Andersens eerste gedichten vanuit het Duits te vertalen. Later keerde deze Ne derlandse schrijver zich echter van Ander sen af en hij wilde hem bij diens bezoeken aan Amsterdam niet ontmoeten. Potgie ter, zelf niet van ijdelheid ontbloot, ver weet Andersen namelijk verwaandheid omdat zijn portret tijdens het eerste be zoek in juni 1847 in alle Nederlandse kios ken hing! Aan die daad was echter de Zie rikzeese „Boudewijn" schuldig, die zich

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1975 | | pagina 14