balans van het calvinisme in zeeland
80
Schortinghuis beroept zich daarbij op tek
sten als Openb. 3 17, Matt. 5 3, Ps.
72 12, 2 Kron. 20 12. Welnu, leert
Schortinghuis iets anders dan de Bijbelse
polariteit tussen het woord van Christus
.Zonder Mij kunt gij niets doen" (Joh.
15 5) en het Paulinische: ,,lk vermag alle
dingen in Hem (Christus), die mij kracht
geeft" (Phil. 4 13). Logisch geredeneerd
zou dr. Van Scheyen dus op grond van de
gehele uitspraak van Schortinghuis even
goed van „zelfoverschatting" (alles kun
nen) als van „zelfontwaarding" kunnen
spreken. Maar in beide gevallen zou men
onrecht doen. Het gaat gewoon om de
Bijbelse waarheid, dat God ons zwakke
mensen wil bekwamen tot Zijn dienst,
waarbij genade nooit wordt tot verdien
ste.
Daar komt nog dit bij. Schortinghuis zelf
verklaarde al tegenover hen die reeds in
zijn tijd bedenkingen tegen zijn boek in
brachten, dat „de vijf dierbare nieten" be
schouwd moeten worden als uitingen van
ootmoed overeenkomstig het woord van
Johannes de Doper „Hij moet wassen,
maar ik minder worden". Maar met na
druk verdedigde hij zich tegen de beschul
diging, alsof hij een „werkeloos lijdelijk
wagten" zou leren, met de woorden, dat
hij de vijf nieten niet „op sig selfs dier
baar" noemt, maar „de ontdekking daar
van an mijne siele is dierbaar".
Hoeveel bezwaren men overigens tegen
Schortinghuis mag hebben (bijvoorbeeld
zijn individualisme), de eerlijkheid gebiedt
hem recht te doen. En dan leidt half cite
ren maar al te gemakkelijk tot een halve
waarheid.
Er is dan ook alle reden erop aan te
dringen dat de ook voor Zeeland zo be
langrijke periode der Nadere Reformatie
grondig en objectief worde bestudeerd.
Een tentoonstelling?
In het Zeeuws Tijdschrift van november
1974 deed M. P. de Bruin in zijn uitne
mend oriënterend artikel over de Nadere
Reformatie het voorstel aan deze geestes
stroming, die met name in Zeeland zulke
brede sporen heeft nagelaten, na Utrecht
een aparte tentoonstelling in Zeeland zelf
te wijden.
We juichen dit voorstel ten zeerste toe.
Een dergelijke tentoonstelling zou stellig
bevorderlijk kunnen zijn tot het vormen
van een objectief oordeel over een zo be
langrijke periode in de geschiedenis van
ons Zeeuwse gewest. Tevens zou het wel
licht aanleiding kunnen geven hier en daar
nog eens in de archieven te gaan kijken en
tot nu toe verborgen gebleven bronnen
naar voren te halen. Helaas is in de oor
logsjaren van 1940-1945 door niet-brand-
vrij opbergen veel verloren gegaan. Maar
er moet in Zeeland, nog wel het een en
ander te vinden zijn!
In het verleden ligt het heden, en daar
mede ook: het verstaan van het heden.
Reeds van tevoren kunnen we zeggen,
dat dan ook wel heel wat wildgroei en
scheefgroei van het Calvinisme, alsmede
onkruid tevoorschijn zal komen.
Er is geen enkel bezwaar tegen dit dan in
zijn ware aard te erkennen.
Er blijven genoeg goede planten over, die
tot op de dag van vandaag ruim vrucht
dragen.
De syllogismus practicus is de leer, dat men
vanuit zijn geloofservaring en vruchten van het
geloof zou kunnen concluderen verkoren te zijn.
Calvijn wijst dit zeer nadrukkelijk af.
labadisten de zwarte polsmouwtjes der Wal-
cherse boerinnen.
Conclusie
Uiteraard waarderen wij het dat de psy
chiater dr. Van Scheyen zich zozeer in de
geschiedenis van het Calvinisme verdiept
heeft. Des te meer betreuren wij het dan
ook, dat hij blijkbaar niet de juiste bronnen
ter beschikking heeft gehad, waardoor
een grove vertekening van het Calvinisme
door hem werd gepubliceerd. We menen
dan ook met de bronnen te hebben aan
getoond:
a. dat zijn tekening van Calvijn en het
Calvinisme onjuist is;
b. dat ook wat de Nadere Reformatie be
treft door hem vele dingen op het de
bet van het Calvinisme zijn gesteld,
die in wezen hier niets mee te maken
hebben, doch veeleer te wijten zijn aan
Dopersche en Labadistische (zelfs
Roomsch-Katholieke) invloeden;
c. dat ook het Puritanisme en het Piëtis
me in hun invloed op de Nadere Re
formatie niet voldoende zijn onder
scheiden;
d. het artikel van dr. Van Scheyen daar
door niet aan de wetenschappelijk te
stellen eisen voldoet; en
e. onnodig krenkend was voor een be
langrijke bevolkingsgroep in Zeeland,
namelijk de Calvinisten in het algemeen
en de Gereformeerde gemeenten in het
bijzonder.
Literatuur:
Naast de door dr. Van Scheyen genoemde boeken
zouden we graag de aandacht willen vestigen op de
volgende publicaties:
Joh. Calvijn: Institute, vertaald door A. Sizoo,
Delft 1931.
A. Kuyper: Het Calvinisme, Kampen z.j.
D. Nauta: De nederlandse gereformeerden en het
independentisme in de zeventiende eeuw, Amster
dam 1936.
D. Nauta: Calvijn en Erasmus, Amsterdam 1937.
D. Nauta: Het Calvinisme in Nederland, Franeker
1949.
W. Niesel: Die Theologie Calvins, 2e druk, Mün-
chen 1957.
F. L. Rutgers: Calvijns invloed op de reformatie in
de Nederlanden, Leiden 1899.
A. A. van Schelven: De bewerking van eene piëtis
tische gemeente, Goes 1914.
A. A. van Schelven: Het Zeeuwsche mysticisme,
Nijverdal 1916.
A. A. van Schelven: Historisch onderzoek naar den
levensstijl van het Calvinisme, Amsterdam 1925.
A. A. van Schelven: Het Calvinisme gedurende zijn
bloeitijd, Amsterdam 1943.
M. J. A. de Vrijer: Schortinghuis, Amsterdam
1942.
J. T. Meesters: Eerherstel voor Schortinghuis, Rot
terdam 1940.
De uitverkiezing: Richtlijnen voor de behandeling
van de leer der uitverkiezing, aanvaard door de
Generale Synode der Nederlandse Hervormde
Kerk, Den Haag 1962.
A. D. R. Polman: De praedestinatieleer van Augu-
stinus. Thomas van Aquino en Calvijn, 1936.
G. C. Berkouwer: De verkiezing Gods, Kampen
1955.
G. C. Berkouwer: De triomf der genade. Kampen
1954.
In een volgend artikel willen we graag ingaan op de door dr. Van Scheyen gesuggereerde verbanden die er
zouden zijn tussen het Calvinisme en het ontstaan en verloop van de endogene depressies bij de Zeeuwse
bevolking en de daarmede gerelateerde suicides.