BALANS VAN HET CALVINISME
IIM ZEELAND Drs. A. E/shout
Wederwoord naar aanleiding van het artikel „Bezwaard gemoed in Zeeland" van
dr. J. D. van Scheyen.
„Alles wat in den loop der tijden Calvinisme genoemd is, of uit het oorspronkelijke of latere Calvinisme voort
kwam, mag niet zonder meer ter vaststelling van het wezen dezer geestesrichting worden meegerekend."
{Prof. dr. A A. van Schelven)
Zoals uit diverse reacties bleek heeft het
artikel van dr. Van Scheyen (ZT-74-6) in
en buiten Zeeland meer dan gewone aan
dacht getrokken. De door hem aange
voerde problematiek verdient dit ook ten
volle. Bijzonder te waarderen is, dat hij in
zijn psychiatrische beschouwingen ook de
betekenis van de religie wil betrekken. Het
taboe, dat voor velen nog steeds op ge
loofszaken ligt, wordt door hem bewust
doorbroken. Terecht is door hem daarbij
uitgegaan van het feit, dat wil men het he
den verstaan men ook het verleden heeft
te kennen en met name wat de Zeeuwse
bevolking betreft de vraag beantwoord
dient te worden, welke religieuze stromin
gen hier invloed hebben uitgeoefend.
Waar het hier een vrij ingewikkelde mate
rie betreft zal het naar wij menen ook dr.
Van Scheyen niet onwelgevallig zijn, dat
hierover een nadere discussie op gang
komt en zijn woord ook een wederwoord
oproept.
Zien we het goed, dan gaat het in het
artikel van dr. Van Scheyen in hoofdzaak
over twee zaken, namelijk wat de invloed
van het Calvinisme in Zeeland is geweest
en tevens: in hoeverre uit bepaalde psy-
chiatrisch-statistische gegevens een con
clusie getrokken kan worden omtrent de
invloed van de Calvinistische levenshou
ding op het ontstaan en verloop van de
endogene depressies. Op beide aspecten
willen we in ons wederwoord nader in
gaan.
De Calvinistische levenshouding
Het oordeel, dat dr. Van Scheyen in zijn
artikel hierover velt, is niet gering: riskante
machtsstrevingen, een overdreven presta
tiedrang gepaard met een permanente be
staansangst, een tobberige zwaartillend
heid, waarbij het menselijk bestaan in feite
als uitzichtloos wordt ervaren, een per
soonlijke gewetensbeslissing, die in feite
meer schijn is dan wezen.
Wij menen, dat dit vrijwel vernietigend
oordeel wel enige correctie behoeft en wel
ter wille van de waarheid.
Het zou heel gemakkelijk zijn tegenover
deze uitspraken andere te plaatsen. Wel
licht is dr. Van Scheyen als medicus niet
ongevoelig voor hetgeen zijn collega
medicus schreef in het Nederlands Tijd
schrift voor Geneeskunde van 1 februari
1975, pag. 198:
"Het bedrijf der wetenschap mag de mens
niet dienen tot eigen glorie en roem, doch
moet voor hem betekenen het naspeuren
van de grote werken Gods in de natuur.
Dat is tenslotte een typisch protestantse,
calvinistische gedachte, waarin ook de
natuur openbaring is. Het is niet toevallig,
dat de Reformatie samenvalt met een op
bloei der natuurwetenschap en het is niet
te ontkennen, dat vele overtuigde figuren
uit haar midden tot die opbloei hebben bij
gedragen.
(Prof. dr. G. A. Lindeboom, internist van
de Vrije Universiteit te Amsterdam.)
In zijn „Uren met Calvijn" schreef de
theoloog-psycholoog prof. dr. J. Wate
rink:
,,Het Calvinisme wil zijn uitdrukking van
de gedachten Gods, zoals God die in de
Schrift heeft geopenbaard; en dan is het
geen wonder, dat in de woelige, zondige
wereld dat Calvinisme met een jubelend
,,ja" en met een fanatiek „neen" wordt
begroet.
De theoloog-kerkhistoricus prof. dr. D.
Nauta geeft van het Calvinisme deze type
ring:
Voor het wezen van het Calvinisme moe
ten wij als beslissende factor beschouwen
de terugkeer tot de eenvoud van Gods
Woord. Het bedoelt beginselen te predi
ken, die tot inhoud hebben gehoorzaam
heid en trouw aan de Heilige Schrift in
haar het volle, rijke leven omspannende
betekenis.
Deze uitspraken zijn wel in volkomen te
genstelling tot het door dr. Van Scheyen
betoogde. Wie heeft hier gelijk? Vanzelf
sprekend: ook Calvijn was kind van zijn
tijd, de Calvinisten van vroeger en nu
hadden hun menselijke fouten en gebre
ken, maar hoe komt het, dat dr. Van
Scheyen van het Calvinisme een typering
geeft waarbij de aanhangers van deze le
vensbeschouwing moeten zeggen: dit is
een caricatuur, hier herkennen wij onszelf
niet in? Zou het ook kunnen zijn, dat door
hem accenten gelegd worden vanuit een
bepaalde vooringenomenheid, waardoor
wel een verkeerd beeld moet ontstaan?
Wetenschap is nog altijd niet alleen feiten
constateren, maar deze ook juist interpre
teren.
Machtsbegeerte?
Een door ieder te constateren feit is, dat
het Calvinisme met name in de Nedér-
landen van de 16e en 17e eeuw grote
invloed heeft uitgeoefend. Was dit alleen
te danken aan een zekere „machtsbegeer
te" of lagen hogere motieven hieraan ten
grondslag? We hebben immers steeds te
onderscheiden tussen primaire en secun
daire motivaties. Mogen we als voorbeeld
het volgende noemen: iemand promo
veert op een dissertatie die van vele kan
ten lof ontvangt. Mogen we nu zeggen:
deze man promoveerde uit eerzucht, uit
machtsbegeerte? Stellig niet. We zullen
geen bezwaar hebben tegen de secun
daire motivatie, dat hij zijn capaciteiten tot
gelding wilde brengen, maar als eerste
motivatie zullen we toch moeten aanne
men, dat hij de wetenschap heeft willen
dienen en daarin ook de mensen.
Welnu, zo achten we het ook beslist on
juist om als primaire motivatie van het Cal
vinisme te zien: de begeerte naar macht.
Het gaat er toch om of men door de in
vloed die men heeft (noem het: de macht)
het wezenlijk belang der mensen wil die
nen. Het Calvinisme wil uitgaan van het
dienen van God en de naaste en spreekt
daarbij van: de hoogste rechten op de
hoogste plichten!
Geloof en verkiezing
De grootste bezwaren richt dr. Van
Scheyen echter tegen de leer van de prae-
destinatie. Uit zijn nadere omschrijving
blijkt duidelijk, dat deze door hem gezien
wordt als een soort fatum, een noodlot
waarbij de mens tot machteloosheid
wordt gedoemd. Nu moeten we eerlijk er
kennen, dat door de wijze waarop velen
over de praedestinatie geschreven heb
ben, dit misverstand gemakkelijk kon ont
staan. Maar zijn voorstelling van zaken is
niet de leer van Calvijn. De ruimte van dit
artikel laat niet toe hierop breedvoerig in
te gaan. Voor Calvijn staat vast, dat alle
denken over de uitverkiezing zonder het