Sliksleeprojekt
De samenstelling van het slib
langs de oevers of op platen in
getijdegebieden maakt het
begaan ervan tot een kleverige,
vermoeiende en soms
gevaarlijke zaak, al zijn de af
zettingen zelden zo dik dat men
er tot aan de schouders of nog
verder in wegzakt. Dit geldt
vooral voor slib dat uit zeer
kleine partikels bestaat, een
grote hoeveelheid water bevat
en weinig samenhang vertoont.
Oudere en zandige slikken zijn
beter begaanbaar.
Een bruikbaar vervoermiddel
voor dit terreintype is de wad-
of slikslee, in het Dollartgebied
„kraite" genoemd en daar nog
gebruikt bij het botsteken en het
lichten van fuiken (v. d. Kam).
Volgens de legende is de slik
slee rond het midden van de
18e eeuw ontstaan in het
Caribische gebied, waar één-
benige zeerovers vaak grote
moeite hadden om over de
cheniervlakten (zand en slib-
afzettingen) aan boord van de
voor anker liggende schepen te
geraken. Erg waarschijnlijk lijkt
deze hypothese echter niet.
De slee of slede (van Oud
hoogduits slito iets waarmee
men glijdt) is in de meeste
gebieden van het noordelijk
halfrond op hogere breedten
reeds zeer lang in gebruik.
Waarschijnlijk is het zelfs het
oudste vervoermiddel, dat
reeds figureerde voor de ont
wikkeling van het wiel of rad.
Hier te lande kent men behalve
de prik-, de bob- en de arre-
slede ook de duwslede, tot
welke categorie de slikslee
behoort.
Bij de slikslee, door de auteur
in het Zeeuws estuarium ge
ïntroduceerd, dient de bodem
gesloten te zijn (ter voorkoming
van ongemak door opspattend
slib) en brede lopers of glijders
te hebben. De aandrijving ge
schiedt naar keuze met het
linker- öf rechterbeen, terwijl de
andere extremiteit op een
eenvoudig bankje rust. De
achterbakse positie van de
gebruiker is oorzaak dat de
voorzijde van de slee iets op
licht, waardoor de adhesie
tussen slib en slee vermindert
en de snelheid vergroot wordt.