om het bestaansrecht 5 uit te schrijven onder de aandeelhouders. Arie Smit, E.H. Rensburg, directeur van de Commanditaire Bank-Vereeniging en de Zeeuwse aandeelhouder Buteux bleken bereid om ieder f25.000 te lenen.34 De resterende f 25.000 bleken niet geplaatst te kunnen worden, ook niet toen de finan ciële toestand op 14 augustus 1877 weer ter sprake kwam bij de commissarissen. Er was direct behoefte aan f 40.000 bedrijfs kapitaal, d.w.z. er kwamen liquiditeits moeilijkheden wanneer niet op korte ter mijn nieuwe opdrachten kwamen. Weer kwam de plaatsing van de tweede serie aandelen aan de orde. Smit en Rensburg geloofden niet in de publieke belangstel ling gezien de zwakke positie van de Maat schappij. Rensburg was van mening dat eerst die aandeelhouders aangesproken moesten worden die nog geen aandeel in de geldlening hadden genomen. Gezien het mislukken van het droogdok plan en de beslissing van de Minister van Marine de bouw van het nieuwe rader stoomschip voor Paramaribo niet aan „de Schelde" op te dragen, gaf Tideman de commissarissen in overweging om, wan neer het zo moeilijk was om aan geld te komen, zich gereed te maken voor de liqui datie van de Maatschappij, temeer aange zien zo verklaarde hij „op werk of hulp van het Gouvernement op het oogen- blik niet kan worden gesteund". Smit vond het nog geen tijd om aan liquidatie te den ken. Hij meende dat men vooreerst moest doorgaan en betere tijden afwachten, die al spoedig konden aanbreken als een of ander groot werk zou worden aangeno men. Besloten werd om aan de Algemene Vergadering de beslissing over de financie ring en daarmee over het voortbestaan van de Maatschappij voorte leggen.35 Op de Algemene Vergadering, die op de zelfde dag werd gehouden, bleken de aan deelhouders die niet hadden deelgenomen aan de geldlening niet bereid om gezamen lijk de benodigde f 40.000 voor te schieten. Rensburg stelde toen voor om de tweede serie aandelen te plaatsen onder voorwaar de dat alle aandeelhouders van de eerste serie naar verhouding tot het aantal van hun aandelen zouden deelnemen, zodat de benodigde 740.000 waren gedekt. Wan neer hiertoe niet werd besloten zou men genoodzaakt zijn de betalingen te staken omdat de Commanditaire Bankvereniging er niets voor voelde om voorschotten te blijven geven aan een Maatschappij die op geen gezonde basis berustte. In dat geval zou een nieuwe Algemene Vergadering bijeengeroepen moeten worden om tot liquidatie te besluiten. Het voorstel kon niet worden afgehandeld omdat de aandeelhouders Buteux, Pieters en Behrend van de firma Beherend Et Co. te Glasgow afwezig waren en Joel van Raalte zich voorbehield zijn antwoord ook namens zijn broer Jacques in Glasgow binnen acht dagen te geven. Door de overige aanwezige aandeelhou ders werd het voorstel goedgekeurd. Zij verklaarden zich bereid hun aandeel in de tweede serie op te nemen.36 Het antwoord van Jacques van Raalte kwam niet binnen acht dagen uit Glasgow. Er hadden zich inmiddels ontwikkelingen voltrokken die een nieuw perspectief aan de onderneming gaven. Contacten met William Pearce van John Elder Et Co. Sedert december 1876 was Prins Hendrik in contact getreden met de scheepsbou wer William Pearce, directeur van de firma John Elder Et Co te Glasgow in verband met de opdracht aan dit bedrijf voor de bouw van twee raderstoomschepen voor de Stoomvaart Maatschappij Zeeland. Het onderzoek van het contract en de tekenin gen alsmede het toezicht op de bouw werd op uitnodiging van Prins Hendrik toever trouwd aan een commissie, bestaande uit Tideman, de Inspecteur van de Stoom vaartdienst F.H.P. van Alphen en de Hoofdexpert van de Vereeniging van Assuradeuren te Amsterdam J. de Hoog.37 Het is mogelijk dat door het op treden van deze commissie de relatie van William Pearce met de Koninklijke Maat schappij „de Schelde" is voortgekomen. VoorTideman en Van Alphen was William Pearce geen onbekende. I n 1868 was deze Schotse scheepsbouwer directeur van de firma R. Napier Et Sons, waar het ramschip „Buffel" voor de Nederlandse Marine werd gebouwd.38 De uitvoering van deze op dracht diende als voorbeeld voor de bouw van de ijzeren en stalen pantserschepen die vanaf 1870 in Nederland werden ge bouwd. In de er op volgende jaren zijn door de Minister van Marine uit dezelfde over weging af en toe opdrachten geplaatst in het buitenland, bij voorkeur bij John Elder Et Co te Glasgow, die bekend was door de compoundstoommachine. Het oogmerk was om buitenlandse produkten als voor beeld te doen dienen voor de Nederlandse industrie. Het fregat „Den Rhijn" op de werf te Vlissingen doorgezaagd om tot een stoomvaartuig te worden gemaakt Origineel: gemeentemuseum Vlissingen. Reproductie: Technische Bibliotheek voor Zeeland. Sjdonmi'aartuij}

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1975 | | pagina 9