OM HET BESTAANSRECHT
Dr. ir. J. M. Dirkzwager
Over de levensvatbaarheid van de Koninklijke
Maatschappij „De Schelde" in de beginjaren van haar
bestaan.
Deze beschouwing betreft een episode uit de eerste levensjaren van de Koninklijke Maatschappij
„de Schelde", die op 8 October 1875 ten huize van dr. B.J, Tideman op de Rijkswerf te Amsterdam
was opgericht.
De werf „de Schelde" had als voordeel boven de twee reeds bestaande bedrijven in Nederland te
weten de Nederlandsche Stoomboot Maatschappij te Fijenoord en de Koninklijke Fabriek voor
Stoom- en andere Werktuigen te Amsterdam dat ze beter toegankelijk was voor de grote sche
pen, waar de Nederlandse stoomvaartrederijen behoefte aan hadden. Toch heeft de werf van deze
bevoorrechte positie geen profijt gehad. De Nederlandse marine en de stoomvaartrederijen hadden
geen vertrouwen in het nieuwe bedrijf vanwege zijn gebrek aan ondervinding hetgeen weer het
gevolg was van het uitblijven van nieuwbouw-opdrachten. Er was sprake van een vicieuze cirkel, zo
zelfs dat in 1877 overwogen werd de zaak maar te liquideren.
In dit artikel zal worden nagegaan welke gang van zaken tot dit voorstel heeft geleid en hoe de
vicieuze cirkel tenslotte werd doorbroken.
Nieuwbouw in Nederland van zee
gaande stoomschepen totl januari
1876
Het jaar 1875 viel in een tijdsperiode waar
in de Nederlandse scheepsbouw zich nog
bevond in de overgangsfase met de tijd
van de houten zeilschepen naar die van de
moderne stoomschepen. Dat wil zeggen
dat de scheepswerven nog niet geheel wa
ren ingesteld op de levering van ijzeren en
stalen zeegaande stoomschepen.
Uiteen overzicht van de zeestoomschepen
van de Nederlandse koopvaardij die op 1
januari 1876 in de vaart waren, blijkt dat
van de 116 schepen slechts 12 op een Ne
derlandse werf waren gebouwd. Van deze
12 waren er 3 gebouwd in opdracht van de
Amsterdamsche Stoomboot Maatschap
pij op de aanverwante werf van de firma
Paul van Vlissingen Et Co., tevens oprichter
van de A.S.M. en 4 in opdracht van de Ne
derlandsche Stoomboot Maatschappij op
haar eigen werf, het Etablissement Fijen
oord .1 In opdracht van de Koninklijke Ne
derlandsche Stoomboot Maatschappij
was in 1865 door P. van Vlissingen Co.
het barkschip „Pegasus" omgebouwd tot
een stoomschip en „Ondine" gedoopt.2
Voor rekening van de Afrikaanse Handels
vereniging van L. Pincoffs had de Rotter
damse scheepswerf Christie, Nolet en De
Kuyper het kleinste stoomschip „Zaire"
(18,5 m lang) gebouwd voor de Afrikaan
se kustvaart. De resterende in Nederland
gebouwde stoomschepen waren de „Billi-
ton" en de „Prins Hendrik der Nederlan
den" met een lengte van 40,50 m, respec
tievelijk 36,80 m door de Atlas in Amster
dam. 3
Het uit technisch oogpunt belangrijkste en
grootste stoomschip, voor de koopvaardij
in Nederland gebouwd, was de 'Stella',
78,81 m lang. Dit schip, van een serie van
drie stoomschepen, werd in 1870 ge
bouwd voorde K.N.S.M. door de werf van
P. van Vlissingen Er Co. De twee andere
schepen van de serie werden in Engeland
gebouwd bij Inglis te Glasgow. Op dit
schip leed de werf een groot verlies door
dat het bedrijf veel te laag had ingeschre
ven om te kunnen concurreren met de
Engelse inschrijvers.
Mede door verliezen op andere werken
kwam het bedrijf in 1870 in financiële
moeilijkheden. In het daaropvolgende jaar
werd de firma Paul van Vlissingen Ef Co.
geliquideerd en omgezet in de Koninklijke
Fabriek van Stoom- en andere Werktui
gen.4
Dedirecteuren van de K.N.S.M. waren wel
tevreden over de afwerking van de „Stel
la", maar de levertijd had veel te lang ge
duurd.5 „Men bouwde hier wel aardig,
maar geene groote schepen met groote
snelheid" antwoordde W.C.J. Ramann,
directeur van de K.N.S.M., op een vraag
van de Commissie van de Tweede Kamer
van de Staten Generaal die in 1874 een
enquête hield „omtrent den toestand van
de Nederlandsche koopvaardij".
De behoefte aan stoomschepen voor
de oceaanvaart
In zijn antwoord zal Ramann ongetwijfeld
gedoeld hebben op de in Glasgow ge
bouwde 109,70 m lang over alles metende
„Stad Amsterdam" en de „Stad Haarlem"
van zijn maatschappij. Onder „groote
snelheid" werd verstaan de 12 zeemijlen
per uur die deze schepen gemiddeld kon
den lopen tegenover de 9,5 zeemijlen per
uur van de „Stella".
Nederlandse particuliere scheepswerven
hadden nog niet bewezen dergelijke grote
en snelle schepen te kunnen bouwen. En
dit soort schepen was nodig voor de
Stoomvaart Maatschappij Nederland die
in 1870 was opgericht.
Voor de reis naar Oost Indië waren ruime
schepen nodig, voorzien van brandstofbe-
sparende compound stoommachines van
hoge drukking. De maximum afmetingen
waren niet begrensd door de scheeps-
bouwtechniek, maar door het pas gereed
gekomen Suez-kanaal.
De eerste twee schepen, de „Willem III" en
de „Prins van Oranje" kregen een lengte
van 97,53 m en een waterverplaatsing in
volbeladen toestand van 4860 ton. De
schepen konden een dienst-snelheid beha
len van 10,25 zeemijlen per uur. De volgen
de twee schepen, de „Koning der Neder
landen" en de Conrad", konden na gun
stige berichten over het Suez-kanaal wat
groter worden, n.l. 106,68 m lang.6
De directie van de Stoomvaart Maatschap
pij Nederland liet al deze schepen bouwen
bij John Elder te Glasgow. De mededin
ging tot de bouw van deze schepen was hier
te lande niet eens opengesteld,? ondanks
het aanbod van D.L. Wolfson, directeur
van de Nederlandsche Stoomboot Maat
schappij om de stoomschepen voor de
zelfde prijs en op dezelfde manier als in
Schotland te bouwen.3
De Nederlandsch Amerikaanse Stoom
vaart Maatschappij later meer bekend
onder de naam Holland-Amerika Lijn
begon in 1873 haar lijndiensten op New
York met de „W.A. Scholten" en de „P.
Caland". Beide schepen waren 101,25 m
lang en konden 12zeemijlen per uur lopen.
Voor de aanbouw van deze schepen von
den geen onderhandelingen plaats met
Nederlandse industriëlen. De directie
wendde zich direct tot de scheepsbouwers
R. Napier Ef Sons in Glasgow.9
In de daaropvolgende vier jaar kwam er in
deze situatie geen verandering. Toen de
Stoomvaart Maatschappij Zeeland in 1876