S TIJDSCHRIFT 24 nummer 3-1974 JAN ANTIEK geen tijd om te eten geen tijd om dood te gaan M. P. de Bruin De bijnaam Jan Antiek van de op 28 november 1849 te Middelburg geboren Jan Adriaan Frederiks, is hem bezorgd door zijn grote belangstelling en liefde voor oudheden. Hij heeft veel voor zichzelf verzameld, maar ook veel weggegeven. Zijn speurzin was legendarisch. Van Gelder, secretaris van de Nederlandse Oudheidkundige Bond van 1908 tot 1913, herinnert zich uit die tijd nog hoe hij en enkele leden op de ochtend van een bondsdag het plan bespraken om, vóór de vergadering zou beginnen, nog even de stad in te gaan om te zien of er in de kleine plaatselijke antiekwinkeltjes nog iets te halen was. Frederiks liet hen kalm uitspreken, maar zei toen op zijn laconieke manier en met het onmiskenbaar Zeeuwsche accent, dat kleur aan zijn spreken gaf: hoeft niet, ik ben al rond geweest: dit was alles, de rest is rommel." En uit zijn zakken kwamen een ge sneden messenheftje, een fraai stukje beslag en nog zoo enkele aardige dingen, wier aanblik de jongere explorateurs den lust benam om nog achter Frederiks' net aan te gaan visschen." Meer nog voor zijn restauratiewerk dan voor zijn lust tot verzamelen verdient hij zijn binaam. Frederiks en De Stuers „Zoo Gij Heer! de ongerechtigheden gadeslaat-, Heer! wie zat bestaan?" Victor de Stuers haalt in 1893 deze uitroep van de psalmist aan om de staaltjes van verval van onze architec tuur aan de kaak te stellen. Een gru welstuk noemt hij de vernieuwing van de westgevel van de Nieuwe kerk te Middelburg in 1852 waarvan de koekebakkersstijl zou doen lachen, in dien men niet om het verknoeide ge bouw en de weggeworpen f 12763 moest weenen." Eerder, in 1880, noemt hij in een brochure de namen „der zich noemende architecten": Jacob Bos en G. H. Grauss. De Stuers heeft nim mer een blad voor de mond genomen als het om zaken ging, die hem dier baar waren en op een of andere wijze werden bedreigd. In 1880 niet en ook later niet. Omstreeks dat jaar viel de kennismaking met J. A. Frede riks naar aanleiding van een bespre king over de restauratie van de abdij gebouwen te Middelburg. De eerste kunstminister, zoals De Stuers wel genoemd werd, had net een reis naar Zeeland gemaakt en was op getogen over hetgeen hij had gezien. Behalve vele en goed bewaarde mo numenten had hij bij antiquairs, uit dragers en particulieren een schat aan Delfts aardewerk, porselein, schilderijen, tekeningen en wat al niet gevonden. De schatten werden toe gevoegd aan De Stuers' verzameling in zijn huis aan de Parkstraat in Den Haag en daar bezocht Frederiks hem. Zij hoefden niet naar gespreksstof te zoeken, want ook Frederiks was op bescheiden schaal aan het verzamelen geslagen. Niet op het verzamelen even wel valt hier het accent, maar op de in de jaren 1880 tot 1910 in Zeeland ondernomen restauraties. Polman Kruseman zegt hierover in 1914 „Dat er ten slotte nog zoveel behouden is en dat de restauratie van talrijke bouwwerken werd ter hand genomen, is, naast het krachtige initiatief van den heer De Stuers, te danken aan den eenigen man, dien Zeeland niet missen kon en toch afstaan moest, den fijn- gevoeligen, smaakvollen kunstkenner, den heer J. A. Frederiks. Zijn heen gaan zelf werd voor Zeeland echter tot een monument, daar hij eene te zijner eere en te zijner beschikking bijeengebrachte geldsom als eene eerste en milde bijdrage schonk aan de onder zijn auspiciën opgerichte Vereniging tot instandhouding van A. I f EI KIIK s A rd itect iii>i-.ui i;i.. -FJ i- Z Z' Zij Briefje aan Victor de Stuers (Algemeen Rijksarchief Den Haag, Archief Binnenlandse Zaken, afdeling V, O.K. en W. (1877-1918), nr. 154 (Middelburg)).

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1974 | | pagina 1