Er zwerven nog herders over het Verdronken Land
twee lammeren verspeeld. „Ik hoefde ze niet te tel
len; zodra de kudde 's avonds de kooi binnenliep,
miste ik ze. Met de hond er op uit natuurlijk, en ge
zocht, gezocht, maar geen spoor. Daar had ik godom-
me mee te doen, zo'n beste moeder en zutke schööne
lammekens.
In 1 924 of 1 925, omtrent zijn zeventiende verjaar
dag bezette Omer Stevendael zijn eenzame post.
Tijdens de oorlog moest hij die verlaten, maar na de
bevrijding keerde hij zo spoedig mogelijk op de
buitendijkse gronden terug.
„De schorren en de schapen waren mijn lust en mijn
leven. De mensen hebben mij dikwijls gevraagd of het
op het schor niet een bar eentonig bestaan was. Voor
mij was dat niet zo. Je hebt toch de seizoenen en de
wisseling van het tij, geen dag is gelijk aan de
andere." Omer viste in de kreken, louter voor eigen
gerief. Wanneer hij een klomp veen uit de kleilaag
wegbrak, had hij de paling voor het scheppen.
„Paling met zeekraai en patatten, dat is goeie kost.
Omer verraste bunzingen en één keer in zijn lange
loopbaan heeft hij een otter verschalkt, in samen
werking met de schepershond. Otter en hond staar
den elkaar met felle ogen aan, Omer naderde van
achteren en verkocht de visdief een mep op zijn kop.
Maar otters zijn taai, met een touw moest Steven
dael het dier de adem afsnoeren. Omer hield een
ezel. „Die liep vrij rond, a'k die roop die kwam. Met
mijn ezelkeging ik om patatten bij de boer. Omer hield
een kat. „Dat was een rakker, hij sprong de ratten
achterna in het water en haaide ze er uit.Eens heeft
Omer een jonge zeehond gevangen, niet zo'n heel
erg jonge, want hij had al een respectabel gebit. Het
was raadzaam je vingers niet te dicht bij dat blinkend
wit te wagen. Met een band om de hals en een lijn
naar het schor nam de herder het dier in zijn me
nagerie op. „Zo'n tweehonderd meter bewegings
vrijheid had mijn zeehond. Hij viste de kreek af, hij
groeide best. En hij raakte aan mij gewend, in het na
jaar heb ik hem toch de vrijheid geschonken. Toen
was hij rap op weg naar de Schelde. Maar u moogt me
geloven: ik heb 'm meer dan eens in de kreek terug
gezien." Omer knutselde veel. Hij heeft bij de Noor
der schaapskooi zelfs een elektriciteitscentrale ge
bouwd, met behulp van een autodynamo en een
molentje op een hoge spar. Nu kon hij zijn hut helder
verlichten. Ook speelde hij wat met de elektrische
stroom: „Ais er buiten, aan de voet van de schaaps
kooi, een ratteval dichtklapte, begon er in mijn hut
een lampje te branden. Ja, dat was curieus.
In de rampnacht van 1953 heeft Stevendael, drie-
en een halve kilometer buitendijks, geen angst ge
kend, hoewel hij een muur van water over het schor
heeft zien schuiven. Geen angst, wel grote bezorgd
heid. Want in de Eerste schaapskooi, die twintig
minuten gaans dichter bij de vaste wal ligt dan
„de Noord", had hij veertig drachtige dieren onder
dak gebracht. En die Eerste kooi lag nu recht in de
noordwester storm. De grauwe ochtend van de
eerste februari bracht aan het licht, dat heel het
planken bouwsel was weggeslagen. Later op de dag,
toen het water zakte, is Omer naar de plek gewaad,
waar de Eerste schaapskooi had gestaan en van daar
naar de dijk langs de Hedwigepolder. Geen schaap
meer, levend of dood - ja, één kadaver op een plaats
waar het bij normale stromingen en krachten nooit
zou zijn terechtgekomen. De dieren in de verre
Noorder-kooi bleven behouden.
In de dagen na de ramp heeft Omer aan de vaste wal
de televisie-uitzendingen gevolgd. „En dat was erg
meneer, ais je zag hoe de mensen op de daken van hun
huiske in nood verkeerden." Achteraf heeft Steven-
195