Drie gedichten
DE HERFST
Hans Warren
ik zag je in mijn droom vlak bij me staan
onder het raam, tussen de vreemdelingen,
ik kon pas roepen toen 'k je weg zag gaan.
Toen allen reeds in 't zadel zaten
om weg te rijden, opende ik het raam,
riep ik met schorre stem driemaal een naam,
't was niet de jouwe. Hoe konden die vreemden weten
dat ik jóu riep? Zij gaven je een teken
en jij bleef achter. Toen 'k beneden kwam
vond ik je in de schaduw aan de zeekant staan.
De herfst maakt alles ijler, lichter,
de loofrook en het groen der velden;
de molens worden traag, de bomen
fluisteren hoog van lege nesten.
De lucht is dun, de wolken bleken
roerloos weg boven de einder.
Er gaat een bader, stroef en machtig
nog van de zomer, maar het bloed
wordt ijler, lichter met de herfst
en langzaam glijden zijn gebaren
weg in de vloed, als ademhalen
drinkt hij de zuiverende dood.
210