Boek en Tijdschrift
Twintig eeuwen Vlaanderen
Voor de zesde maal in deze eeuw verschijnt een
serie boeken over Vlaanderen. Nu in 1 5 delen onder
de titel „Twintig eeuwen Vlaanderen". In de „ver
antwoording" in het nu verschenen eerste deel staat
dat gepoogd wordt zo volledig en nauwkeurig mo
gelijk het verleden te belichten en het heden en de
toekomst te analyseren. Gezien de samenstelling
van de hoofdredaktie mag gerekend worden op een
zeer belangrijke uitgave.
Wat bij het doorbladeren van dit eerste deel onmid
dellijk opvalt is, dat de grote kaart op pagina 1 39 en
1 40 (die het begin van de 1 2e eeuw voorstelt) wat
betreft de streek Veurne, Oudenburg, Sluis, Biervliet,
Axel, Hulst, werkelijk kant noch wal raakt. Immers
Damme bestaat in het begin der twaalfde eeuw nog
niet, evenmin als Sluis. Het eiland Wulpen bestond
wél, maar lag westnoordwest van de huidige kust
van West-Zeeuwsch-Vlaanderen. De kreek tussen
Oudenburg en Damme was er niet. Evenmin als die
tussen Zwin en Braakman. De Braakman was er
beslist niet in déze vorm in het begin der twaalfde
eeuw, evenmin als de brede kreken naar Axel en
naar Hulst.
Op deze kaart staat Walcheren niet als Vlaams ge
bied aangegeven, terwijl op pagina 143 staat, dat
de Duitse keizer in de elfde eeuw Walcheren aan
Boudewijn IV afstond. Ook de kaart op pagina
1 92-1 93 geeft een brede kreek tussen Oostburg en
Biervliet. Die kreek was er toen absoluut niet. Op de
kaart op pagina 279 staat nóg eens diezelfde, niet
bestaande, kreek.
We moeten dus constateren dat geen overleg is
gepleegd met de geologische diensten in België en
Nederland, die toch na 1945 veel hebben ge-
publiceero. Zelfs het bekijken van de kaarten in die
publicaties had al het op deze wijze afdrukken
voorkomen.
Op pagina 236 en 237 wordt geschreven over
emigratie van Vlamingen naar Duitsland. Ook hier
weer het nadeel van het ontbreken van contact met
de geologen. Als op pagina 237 het vermoeden
wordt geuit dat de uittocht van Vlamingen het
gevolg zou zijn geweest van „overbevolking", dan
is dat een conclusie op grond van onvolledige
archieven. De geologen hebben aangetoond dat het
langdurig stijgen van de zeespiegel, tezamen met
enorme stormvloeden (vooral in 1134), oorzaak
zijn geweest dat zeer grote gedeelten van de
Vlaamse kustvlakte (ook van het huidige West-
Zeeuwsch-Vlaanderen) bij vloed onder water
stonden. Als dan in diezelfde eeuw de heidense
Slaven in Duitsland voor een groot gedeelte zijn
gedood of gevlucht als gevolg van de gewelddadige
poging deze heidenen tot het Christendom te be
keren, komt men toch beslist tot een andere mo
tivering dan overbevolking.
Op pagina 73 staat de afbeelding van een grafsteen
van circa 700. Hier is echter niet „de aanvallende
ruiter" afgebeeld. Het is Odin (Wodan), de dodengod
op zijn paard Sleipnir. Sleipnir kon als de vervanger
van Wodan ook de doden naar het dodenrijk ge
leiden.
Dit eerste deel staat, zeker in de hoofdstukken VII,
VIII, IX en X vol van oorlogsgeweld tot het veroveren
van grondgebied, van huwelijken met het oog op
uitbreiding van macht, van moord en van op het
juiste moment overlopen naar de vijand. Dat alles is
realiteit geweest, maar het is niet de belangrijkste
factor inzake de loop der geschiedenis van Vlaan
deren. De consequentie van dit ouderwetse stand
punt in de geschiedschrijving is ook het overvloedig
aantal illustraties van adellijke personen en van
harnassen en helmen. Over het wel en wee der
arbeidende bevolking, over hun arbeidsomstandig
heden en behuizing worden we praktisch niet in
gelicht.
Ook is de enorme invloed op het verloop der ge
schiedenis van Vlaanderen die door transgressies en
stormvloeden is uitgeoefend, buiten beschouwing
gelaten. Aan het in de „verantwoording" gestelde
doel, om zo volledig en nauwkeurig mogelijk het
verleden te belichten, is in dit deel dus niet voldaan.
Hopelijk mogen we verwachten dat in de volgende
delen van „Twintig Eeuwen Vlaanderen", beter aan
onze hooggestemde verwachtingen zal worden
voldaan.
Jan van Hinte
207