ZUID-BEVELAND. Van Zuid-Beveland is weinig
archeologische veldactiviteit te melden. In Baar
land kreeg de ruïne van de Hellenburg zijn jaar
lijkse schoonmaakbeurt door buitenlandse studen
ten en in hetzelfde dorp is men achter de kerk
druk doende het historisch zo interessante terrein,
waar het Hof van de Heeren van Baarland stond,
een „oud" aanzien te geven.
Op papier is er wel heel wat gebeurd. In verband
met de op handen zijnde herverkaveling in het
gebied van de Poel tot aan Wemeldinge is er
druk overleg gepleegd op de Prov. Planologische
Dienst mede in verband met het streekplan
voor Midden-Zeeland om de belangrijkste ar
cheologische monumenten, zoals onze steeds
schaarser wordende vluchtbergen, in de toekomst
voor afgraving te behoeden.
NOORD-BEVELAND. Speciale aandacht zal wor
den besteed aan de uitwerking van de uit weten
schappelijk oogpunt belangrijke vondst die de heer
P. C. Zuidweg (Kats) met assistentie van de Goese
scholier Bruijns heeft gedaan in Noord-Beveland
op de plaats waar vroeger het dorp Oud Hamer
stee heeft gelegen. Ongeveer 10 cm diep in het
oppervlak van een meer dan een meter dik veen-
pakket (oppervlakteveen, Subboreaal) vonden zij
een belangrijke hoeveelheid scherven van in
heemse, handgevormde, op primitieve wijze ver
sierde potten, die met behulp van een groot aantal
erbij gevonden Romeinse importstukken omstreeks
de tijd van keizer Trajanus (98-117 n. Chr.) ge
dateerd kunnen worden. Bovendien kwamen reek
sen palen te voorschijn die, door ons in kaart
gebracht, de plattegrond van een bepaald huis
type bleken te vormen dat vooral in zuidwestelijk
Nederland in de Romeinse tijd waarschijnlijk alge
meen gebruikelijk was. De bewoners van de neder
zetting kenden wel enige welstand, getuige de
fraaie bronzen fibula (mantelspeld) met ingelegde
versiering die temidden van de scherven etc. werd
aangetroffen (afb. 3).
WALCHEREN. Op het in de Romeinse tijd reeds
zo belangrijke en vrij dichtbewoonde Walcheren
(met o.a. het Nehalennia-heiligdom te Domburg)
zijn in 1966 weer enkele belangrijke vindplaatsen
wij zullen ze niet alle opsommen bekend
geworden. Ten dele dateren deze uit een periode
i' 7 3 4 5
Afb. 3. Romeinse fibula (mantelspeld) van brons, gevonden
op Noord-Beveland.
Afb. 4. Profiel aan de Dunoweg te Oostkapelle. De heer
M. Kegel uit Aardenburg graaft verder in de afzettingen van
de Duinkerke-l-transgressie, gelegen onder de dikke inheemse
cultuurlaag uit het begin van de jaartelling.
toen er van een Romeinse invloed op de inheemse
bevolking nog geen sprake was (overgang Ijzer
tijd Romeinse tijd, rond het begin van onze
jaartelling). Een groot aandeel in de nieuwe ont
dekkingen heeft de heer B. Overzee, assistent van
Prof. van Rummelen (Geologische Dienst) gehad.
Tussen Grijpskerke en Aagtekerke vond hij op het
veen (onder een laag poelklei) inheemse neder
zettingssporen uit omstreeks het begin der jaar
telling. Temidden van talloze fragmenten van op
primitieve wijze, o.a. door middel van met nagel-
indrukken of met ingekraste lijnen versierd, zacht-
gebakken aardewerk trof hij een groot gedeelte
aan van een zogenaamde bakplaat (een plat stuk
gebakken klei, doorboord met vele, vrij grote ga
ten).
Een tweede door Overzee ontdekte vindplaats is
nog belangrijker omdat deze ons gegevens ver
schaft over de veranderingen die zich in geolo
gische zin in het kustgebied van Zeeland voltrok
ken. Aan de Dunoweg te Oostkapelle stelde hij
door middel van grondboringen vast dat ter plaat
se een duidelijke cultuurlaag uit het begin van de
jaartelling aanwezig was, die nu eens niet zoals
gewoonlijk op het veen, maar op een kleiafzetting
lag. Deze kleilaag is gevormd tijdens de voor-
Romeinse transgressieperiode (Duinkerke-I). Reeds
J. Bennema en K. van der Meer (Stichting voor
Bodemkartering, Bennekom) constateerden tijdens
hun bodemkartering van Walcheren vlak na de
226