Kees Rijkse, de mandenmaker en stoelenmatter, die in
een deel van het koetshuis zijn werkplaats had. Hoe
heerlijk geurden z'n wissen, waarvan de manden wer
den gemaakt. Eén zo'n mand bezit ik nu nog na
40 jaar! En wat een verhalen over die wissen, zelfs
hoe je ze kon gebruiken voor de palingvangst. Dat
vergeet je nooit meer.
In het bos stonden twee theehuisjes, die respectievelijk
de oude en de nieuwe tent werden genoemd. De oude
tent stond aan de vijver en was van hout. Vandaar uit
zag je pauwen, eenden, „poelepetaene" en sierduiven.
De nieuwe tent stond dicht bij huis en was van riet
gemaakt. Je zat dan steeds te kijken naar vliegen
vangers, die er hun nest in hadden gemaakt. In de
nieuwe tent hoorde je om het kwartier het carillon.
Als het aangewind was, hoorde je het duidelijk, anders
hoorde je flarden van het deuntje. In mijn herinnering
was alles even liefelijk: Walcheren, Middelburg, de
bomen op Roosenburg, de houtduiven, de wielewaal,
het geklepper van het molentje, de deuntjes van het
carillon en het wetten van de zeis als Van Sluys maaide.
Eén ding vonden we in disharmonie: het oranje-witte
water in de slootjes en de beide vijvers. Roosenburg
was namelijk vóór de aanleg van het kanaal en de
spoorlijn ééns zo groot geweest. Omstreeks 1865 werd
de helft onteigend en later kwam het kanaal met zijn
zoute water. Sindsdien was het slootwater brak, zwom
men er garnaalachtige dieren in rond en was het voor
geen vis meer te harden. Het stonk geweldig als je
er met een stok in roerde.
Hoe zagen we Roosenburg terug in 1945. We legden
bij vloed aan, werden door de évacué's begroet. Goede
Zeeuwen, die het Luctor et Emergo was aan te zien.
Behalve hun bed en hun geiten en kippen hadden ze
ook hun huisorgel in de salon staan. Wie in nood zijn
psalmen blijft zingen, kan waarlijk zeggen: Non sordent
in Undis: Wat al gedachten bij het ruiken van een
anjerhartje!
223