Herinnering aan Roosenburg Dan worden de initiatiefnemers genoemd, die „de schouten en scriba's" opriepen om op 16 april met hen te vergaderen in het Slot Ostende om onze vereniging te helpen verlossen". Het was verbazend wat er vroeger niet allemaal werd gedrukt en hoeveel geld men daaraan uitgaf. De verslaggever biedt dan de vereniging aan het drukwerk der vereniging van 1878 tot en met 1893, keurig ingebonden en met bandstempel: de eerste 25 jaren, welk exemplaar in het archief der ver eniging berust. Ja dat kon allemaal, peinsde de verslaggever, om dat men de kring der leden 80 ruim open stelde en men nog niet fuifde, behalve voor eigen rekening. Het grootste aantal leden werd bereikt in 1882, n.l. 80 leden. „Men vrage niet met hoeveel moeite dit cijfer verkregen is en op welke „chogume" (sic) wijze, soms al te leuk! Schoolopzieners, ingenieurs, raadsleden en wethouders waren leden van on ze vereniging". In 1894 voelde men zich wèl verlicht boven die van 25 jaren her, in die 25 jaren had zich een grote evolutie voltrokken! Destijds mochten de „adviseurs" geen eigen on derwerpen kiezen, deed iemand dat, dan was er altijd verbazing, soms ook verontwaardiging van enkele bestuursleden. Het was voorgekomen, dat iemand naar een be trekking solliciteerde en dat er prompt een vraag in de bus kwam „Mag die betrekking wel aange nomen worden door dien ambtenaar?". De vereniging wendde zich vroeger ook wel eens tot een hoger autoriteit (dat gebeurt nog) maar i.e. wendde men zich tot de vereniging tot zedelijke verbetering van gevangenen, ,,'t Is om van te rol len" merkt de verslaggever op. Doch, die goede oude tijd: ons regententijdperk edele Heeren!" De verslaggever verwonderde zich ook over het eindeloze speechen „Geen vergadering of er werd een redevoering uitgesproken op ons vorstelijk huis, op onze eereleden, op ons bestuur! „Mijne Heeren!" zeide de Voorzitter toen een der leden een telegram ontving van het overlijden van prin ses zóó en zóó. „wij zijn overtuigd van Uwe deel neming in dit smartelijk verlies voor onzen grijzen Kooning." De leden staan op, de voorzitter veegt zich het zweet van zijn gelaat; de man van het telegram snikt hoorbaar". Het slot van het verslag vermeldt plechtig „Wij zien met eerbied neer op de eerste 25 jaren, mo gen de volgende 25 niet minder stof tot voldoening en dankbaarheid geven Laten wij zorgen, dat het baken helder schijnen blijve en laten wij samen verenigd blijven, één van ziel en één van zin voor onze geliefde vereniging". En al was alles minder uitbundig, toch werd te half 4 in 3 rijtuigen gereden naar Hoedekenskerke- steiger, „waar de burgemeester recipieerde". Aldus was het feestmaal in 1903: Vermicellisoep, garnalenpasteitjes, ossenhaas, dop erwten en aardappelen, gebakken paling en sla, sinaasappeltaart, vruchten, dessert en koffie. De vereniging ging een nieuwe periode in: de 2e 25 jaren. Drs. C. J. Verhey Te midden van het drukke dagelijkse leven brengt iemand ons een bos anjertjes. Wanneer we de kamer binnenkomen, hangt er een heerlijke geur, die mij ineens aan het Roosenburg uit onze kinderjaren doet denken, Roosenburg, gelegen bij de Segeersweg ach ter de hoge brug. We speelden daar als kinderen en kwamen zo nu en dan ook in de moestuin terecht, waar eveneens anjertjes geurden. Daar had je van allerlei: het geklepper van een molentje, tegen de Drs. Cornells Johannes Verhey (Dordrecht 11-1-1917 Dordrecht 13-8-1966). Studeerde biologie aan de Rijksuniversiteit le Leiden en was daarna leraar in biologie aan verschillende scholen te Dordrecht, laatstelijk aan een lyceum. Hij is o.a. bekend door vele publikaties over de Biesbosch. Schrijvers grootmoeder Jacoba Maria Matthia van der Feen, weduwe van notaris Baris Agathus Verhey, bewoonde des zomers de buitenplaats Roosenburg te Middelburg. spreeuwen in de oude, zwaar ondersteunde moerbei boom, daar waren de druivenkassen, waar groen schemerig licht in was en waar altijd een heerlijke geur hing, daar waren de perzik- en abrikozenlei- bomen tegen de oude bekorst-moste muur, daar waren vijgen, witte bessenstruiken, oleanders, wat was er eigenlijk niet? Roosenburg mijn vader sprak van ,,Roos" lag bij de Segeersweg, daaraan lagen de Oranjerie, het koetshuis, de woningen van Willem van Sluys, de tuin man en van Kees Bosschart, die een deel van de moestuin pachtte, maar als ik als kind goed heb meegeluisterd ook wel van ,,verderweg" oogstte. Waar kwamen anders al die „ba'kkruutjes" vandaan, die hij donderdags op z'n wagen naar de markt bracht? Het huis zelf lag midden in het geboomte, met een voorplein en een achterplein. Een ander factotum was 222

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 18