2. KANAALPLANNEN Vanaf het begin van de 19e eeuw zijn plannen tot afdamming van het Kreekrak gemaakt. De moeilij ke bevaarbaarheid stond de droom van Napoleon, om Antwerpen te maken tot de grootste zeehaven van het noorden van zijn rijk, in de weg. Hij be zocht Zeeland in 1810. In het daaropvolgende jaar diende de Inspecteur van de zeewerken in het Departement der Monden van de Schelde, Andries Schraver te Middelburg, in zijn opdracht een plan tot afdamming in. In dit plan werd onder meer voorzien in het graven van een kanaal door het oostelijk deel van Zuid-Beveland. De uitvoering bleef om bekende redenen achterwege. In 1827 werd door de hoofdingenieur van de wa terstaat te Middelburg aan de gouverneur der pro vincie Zeeland een rapport uitgebracht met be trekking tot een zowel voor zeeschepen als voor binnenschepen geschikte verbinding tussen Ooster en Westerschelde. Uit het rapport blijkt dat het Kreekrak destijds bij LW reeds geheel droog viel. De opstand van 1830 veegde dit plan van tafel. De situatie werd steeds nijpender. In het midden van de 19e eeuw vonden de schepen boven Bath eerst vanaf 2 uur voor HW voldoende diepte om de bochtige geulen in het Kreekrak te passeren. De drempel zal toen circa 1 m boven LW of onge veer 3,5 m beneden HW hebben gelegen. Hierdoor kwamen de zeilschepen zo laat voor het Zijpe, dat in dit water tegen ebstroom moest worden opge varen. Wanneer een schip, komende van Bath, op het Verdronken land van Zuid-Beveland door storm werd overvallen, was terugkeren niet meer moge lijk. Bij springtij was de passage door de bochtige nauwe wateren vanwege de grotere stroomsnelhe- den zelfs gevaarlijk, terwijl bij afwaaiing, tijdens perioden van windrichtingen tussen oost en zuid, een dusdanig lage waterstand op het ondiepe bekken voor Bergen op Zoom optrad, dat de scheepvaart dagenlang gestremd was. Uit een rapport van 1860 blijkt tenslotte, dat sche pen met grotere diepgang, veelal schepen geladen met steen, ondanks een omweg van 64 km, bij doodtij bij voorkeur niet door het Kreekrak maar door het Sloe voeren, hoewel laatstgenoemde wa terweg eveneens aanmerkelijk aan vermogen had verloren. (Volgens de hydrografische kaart van 1867 was de maatgevende drempeldiepte in het Sloe nabij Arnemuiden nog slechts 21 dm beneden LW). 3. AFDAMMING VAN HET KREEKRAK De genoemde kanaalplannen waren geïnspireerd door het verlanden van het Kreekrak en beoogden een betere vaarweg te scheppen. Met de opkomst van de „ijzeren weg" kwam een nieuw element in geding. Reeds in 1839 begonnen onderhandelingen met een tweetal Middelburgers over de voorwaar den voor een concessie tot de aanleg van een spoorlijn, maar het duurde tot 1846 voordat deze aan de aannemer D. Dronkers werd verleend. De spoorlijn zou lopen van Helmond naar Vlissingen. Over het Kreekrak zou een brug worden gebouwd ter lengte van 600 m, met een beweegbaar gedeel te ten behoeve van de scheepvaart. Deze concessie werd in 1849 ingetrokken en vervangen door een concessie tot afdamming van de Oosterschelde (Kreekrak) onder verplichting om vóór de aanvang SWHM fff: In 1852 werd met de kanaalwerken aangevangen. Het steken van de eerste spade voor de sluisput te Hansweert werd verricht door captain Kelly, vice-president van de aannemer Thos Hutchings en Co. te Londen (afbeelding uit ,,The illustrated London news" van 10 juli 1852) 174

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 2