Bergen als door buitenopnamen ter plaatse. De stap terug naar de Oosterschelde met diepe putten tot rond 45 meter, die bij grootscheepse dijkverkorting en oppervlakte-verzoeting alle kans lopen zout te blijven, was na dit aanschou welijke Noorse beeld slechts een kleine. In middels was men getraind in het zien van verticale doorsneden van watermassa's, hetgeen zeer nuttig was bij de behandeling van het nog maar kortgeleden in april plaats gevonden heb bende experiment van Rijkswaterstaat in het Veerse Meer, waarbij watermassa's met een ver schillend zoutgehalte en dus een verschillend soortelijk gewicht kunstmatig werden gemengd door middel van luchtinvoering. (Litteratuur: „Kunstmatige verwijdering van zout water uit een diepe stroomgeul" Driemaandelijks be richt Deltawerken, augustus 1966, nummer 37, pagina 373-376. - Red.). De dwarse en overlangse doorsneden van het Veerse Meer gaven een ander beeld te zien, dan dat aan de oppervlakte met de vrolijke spele vaart. Voor het experiment was de put bij de „Gebroken Dijken" gekozen, niet ver ten westen van de sluis bij Kats. Dit is een put, die onder invloed staat van het buitendijkse water van de Zandkreek en wel tijdens het schutten van schepen tijdens hoog water. Anderzijds kan oppervlaktewater boven deze put worden weg gevoerd tijdens het schutten van schepen tij dens laag water. Ook zonder schutten is er hier, door in- en uitlaten, met het water te spelen. Hierdoor kon ten behoeve van het experiment een situatie verkregen worden, waarbij men uit kon gaan van een zoutgehalte van rond ll'°/oo in de oppervlakkige waterlaag (bovenste 2 me ter), een zoutgehalte van ongeveer 12 tot 16 °/oo in de tussenlaag (3 tot 6 meter diep) en daar onder een zoutgehalte oplopend tot rond 20 °/oo op de bodem (traject van ruim 15 meter). Het proces van het uitleggen en laten zinken der luchtslangen op de bodem en de werking der luchtcompressoren kon aan de hand van de zwart-wit dia's goed worden gevolgd, even als het regelmatig nemen der watermonsters ter bepaling van het veranderende zoutgehalte. Niet gevolgd kon worden het zware rekenwerk, dat ongetwijfeld de nasleep van deze proef neming zal zijn geweest en waarbij het vooral op de praktische en theoretische energiever houdingen zal zijn aangekomen. Bij deze expe rimentele menging van ongelijksoortige water- lagen, hetgeen geslaagd mag worden genoemd, werd veel ervaring opgedaan wat betreft de be nodigde technische apparatuur. Dit zal zeer ten goede komen aan de toekomstige kostenramin gen van de nog noodzakelijk zijnde volgende experimenten en de eventueel noodzakelijke toepassing van deze methodiek in een afgeslo ten Oosterschelde. Naast deze studie is overi gens in deskundige kringen reeds de mogelijk heid geopperd, de Oosterschelde na de afsluiting te egaliseren, indien dat eventuele onaange naamheden zou kunnen voorkomen en wel tot een diepte van omstreeks 20 meter. Het uiteindelijke resultaat van een paar dagen van compressie in het Veerse Meer was een zoutgehalte van rond 13 °Joo in de oppervlakkige waterlaag als wel in de tussenlaag tot ongeveer 6 meter diepte. Daar onder steeg het zoutge halte zeer geleidelijk tot 15 a 16 °/oo op de bo dem. Respectievelijk als resultaat dus een toe name van het zoutgehalte in de oppervlakkige laag en een afname van het zoutgehalte in de put zelf. De invloed van de werking der schut sluis bij Kats moet het experiment niet verge makkelijkt hebben en eveneens minder goed controleerbaar dan bij een geïsoleerde put, waar de nawerking beter had kunnen worden na gegaan. Voor volgende experimenten in het Veerse Meer werd tijdens de voordracht dan ook ge wezen op een andere put, namelijk nabij Kam perland, in welks omgeving de zoutkwel uit de bodem in 1963 fotografisch kon worden vast gelegd. Het water van de bodemlaag in deze put heeft zonder kunstmatige ingrepen reeds een zoutgehalte van ruim 25 oo- Daar boven bevond zich maart jl. een dikkere watermassa tot aan de oppervlakte met een zoutgehalte tussen de 10 en 15°/ooHet al of niet stabiele karakter van het resultaat ener kunstmatige menging zou in de put bij Kamperland beter getest kunnen worden dan bij Kats. Het gaat er namelijk niet alleen om, of bepaalde me thodieken éénmalig een gunstig effect sorteren, maar ook of zij praktisch uitvoerbaar zijn in verband met de mogelijke noodzakelijkheid van geregelde herhaling. Het zal dan ook in de toe komst interessant zijn te vernemen of het thans verkregen gunstige meningseffect ook van blij vende aard in de verschillende waarschijnlijk nog te onderzoeken gebieden zal zijn. Want al met al is met deze incidenteel bereikte ontzil- ting nog geen uitsluitsel gegeven over de bruik baarheid als hulpmiddel in kwelgebieden, als eigenlijk reeds over „ontzilting" gesproken mag worden bij deze proef-zoutgehalten, die nog de helft van het zoutgehalte van normaal Oosterscheldewater bedragen. De reeds eerder getroffen vergelijking tussen de omstandigheden in de in 1950 afgesloten Brielse Maas en het eventueel toekomstige gebied van de Oosterschelde werd volkomen misplaatst ge acht. Het bodembeeld van de Brielse Maas is van geheel andere aard dan van het Veerse Meer en de Oosterschelde, zowel in horizontale als in verticale zin. Weliswaar zijn er in de Brielse Maas een paar diepere gedeelten aan wezig, maar de aanduiding diep kan hier slechts relatief gebruikt worden. Bij de samenkomst van het Voornsche- en Hartelkanaal bevindt zich één der diepste gedeelten, hooguit 14 meter diephet is de toevoerplaats van het rivier water. Ook aan de westzijde bevindt zich een dergelijke put. Hier met een diepte van bijna 17 meter, liggend in het verlengde van het uit wateringskanaal en nabij de vaarwater-verbin ding met het Hartelkanaal aan deze zijde. Ver der bedraagt de gemiddelde geuldiepte 6 tot 8 197

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 25