F. W. baron Groeninx van Zoelen antwoord, wel is te stellen, dat men ten aanzien van de produktie van voedsel uit zee zijn tijd ver stond en er naar handelde. Het reeds aanwezige omliggende afzetgebied werd steeds beter bereik baar en breidde zich tot op heden slechts uit. De natuurlijke interesse van het Zuiden was groter dan die van het Noorden. Men liet dit voor wat het was. De markt is in feite nooit een probleem ge weest, de bediening ervan is een zaak apart. De Nederlandse interesse is pas na 1953 toegenomen, toen de schijnwerpers op de Zeeuwse visserijpro blematiek werden gericht. Er kan, hoewel zomaar een greep in het midden 19e eeuwse, het beste met de beschrijving van de visserij-situatie op de Zeeuwse Stromen worden begonnen aan het einde van de jaren zestig, aan het einde van rust en kalmte in het bedrijf, toen zich echter al nieuwe ontwikkelingen aankondig den. Reeds in 1866 werd namelijk in het Tijdschrift der Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid, welke maatschappij zich met talrijke onderwerpen „op het gebied van volksvlijt" bezig hield, de aandacht gevestigd op de in Frankrijk genomen proeven ter verbetering van de oester visserij door het invoeren der kunstmatige oester teelt, terwijl in de vergadering van haar congres in 1867 te 's-Gravenhage gehouden, het eerste voor stel tot navolging der proeven ter sprake kwam. In oktober van hetzelfde jaar bezochten de heren jhr. J. L. C. Pompe van Meerdervoort en F. W. baron Groeninx van Zoelen de oestercultuur in de baai van Arcachon en stelden daarna in februari 1868 met behulp van een opnemingsvaartuig der Koninklijke Marine een onderzoek in naar de ver schillende gronden in de Schelde en de Zeeuwse Stromen, om de mogelijkheden ener cultuur in Zee land te kunnen beoordelen. Ook bewerkten zij, dat de Directeur der Gouvernements-oesterbanken te Arcachon naar Zeeland overkwam, om een oordeel uit te spreken over de geschiktheid der aldaar aan wezige gronden. Het begin van een nieuwe werk wijze was ingeluid, wat gevolgen zou hebben voor het gehele Zeeuwse visserijpatroon, namelijk een ver doorgevoerde specialisatie. Bestuur der Visscherijen Tot de belangrijkste historische bronnen behoren wel de Algemene Verslagen van het Bestuur der Visscherijen op de Schelde en de Zeeuwsche Stroo men, welke ingevolge artikel 13 der Instructie voor dit bestuur jaarlijks moesten worden uitgebracht. Aan het eind van de jaren zestig blijkt in deze verslagen echter nog niets van nieuwe activiteiten. Kennelijk was dit inherent aan het ambtelijk wer kende college, dat lange tijd slechts als kritische toeschouwer en zorg dragend voor de handhaving van een toestand van orde en regelmaat in de vis serij diende op te treden. Er werden trouwens meer aangelegenheden niet vermeld, die daar thans wel voor in aanmerking zouden zijn gekomen. Zo bij voorbeeld het contact met de „buitenwacht". Weliswaar ontbrak in het archief het verslag over het jaar 1877, het jaar waarin de werkzaamheden van het Visscherijbestuur reeds dusdanig waren toe genomen, dat tot een reorganisatie van de dienst moest worden overgegaan, maar er zal zeker niet in hebben gestaan, dat het houten gebouwtje van de Dierkundige Vereniging te Vlissingen te zien was geweest met in- en uitgaande zeeonderzoekers. Dit is namelijk ook niet te vinden in het verslag over 1887, toen het kleine Zoölogisch Station op nieuw te Vlissingen werd opgetrokken. Zelfs zijn in de periode 1881 tot 1883, toen het laboratorium speciaal ten behoeve van het onderzoek betreffen de de oester aan de boorden van de Oosterschelde werd neergezet, twee jaren te Bergen op Zoom op het terrein van de heren De Meulemeester en Co. en één jaar te Tholen op het terrein van de heren Wagtho, de door de Hoofdopziener der Vissche rijen ontplooide activiteiten in de verslagen onver meld gebleven, wat betreft de contactiegging met de biologen en de behulpzaamheid bij het onder zoek. Deze samenwerking kan daardoor niet meer dan als een assistentie in de persoonlijke sfeer ge zien worden, die overigens ongetwijfeld toch ook wel door het bestuur zal zijn getolereerd en hopen- lijk ook toegejuicht. De taak van het bestuur was toen evenwel ook nog niet verruimd en men hield zich officieel strikt bin nen dé geldende taakomschrijving. Zeer begrijpe lijk overigens, als we de geschiedenis van dit be stuur nagaan. Het Bestuur der Visscherijen op de Schelde en Zeeuwsche Stroomen, thans slechts Bestuur der Vis- 150

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 10