voor de Palaeontologie een niet te missen stu dieobject, als het er om gaat het geomorpholo- gisch inzicht te verdiepen en enige feeling te verkrijgen waar men bepaalde fossiele schelp dieren wel en niet kan aantreffen. Dit, hoe ver warrend het ook moge zijn, dat zo vele milieu factoren elkaar in hoge mate beïnvloeden en men in ons gebied dus niet kan rekenen op een eenvoudige fossielen-stratigrafie in detail. Zelfs het in het vooruitzicht stellen van een nieuwe Vlaamse koele dronk op een der ter rassen aan de monumentale Markt van St.-Ni- klaas bleek bijna niet voldoende, om de ex cursie-deelnemers weer compleet op de rand der kleigroeve te krijgen. Eenmaal toch op de Markt aangeland zijnde en extra gekoeld door de nu bijna voor de excursies van de werk groep traditioneel geworden hagelbui, en welk één, was het allerminst eenvoudig gezamenlijk het Oudheidkundig Museum te bereiken. De wolkbreuk vertraagde de aankomst daar aan merkelijk. De heer Marcellij n De wulf, die voor de rond leiding in het museum zorg droeg, de pale ontologische collectie becommentarieerde en niet alleen dat, ontving ons, staande in een on dergelopen hal van het museum. Het zetten der handtekening in het Gulden Boek gaf echter geen problemen, wel de aquarium-achtige vi trines, die op zichzelf overigens een vondst genoemd kunen worden en in beperkte mate toegepast wel iets opwekkends hadden, te meer nu wij mochten behoren tot de weinigen, die achter de schermen een blik konden werpen op de mogelijkheden van goede opberging der schone collectie fossiele mollusken. Ook voor de botten kwam men niet tevergeefs, laat slechts de oeros-schedel uit een neolithisch graf en de twee schedels van de wolharige neus hoorn genoemd worden. En dan op instigatie van vriend Dewulf, na nog een korte blik in de Mercatorzaal, eveneens blank staande, op pad naar Hamme aan de Durme, naar het particuliere Museum Van Bogaert-Wauters, aangekondigd als bezittende een uitgebreide schelpencollectie uit het Ter tiair van de streek, alsmede een overvloed van beenderen, die toebehoord hebben aan de ge wervelde fauna van het Pleistoceen. Het bezoek aan het archeologische museum van ingenieur Alphonse J. Van Bogaert, 83 jaar en zelf met zijn conservator aanwezig, werd echter een complete openbaring. Een levend museum van oude dingen, van heel oude dingen zelfs, waarbij wij geconfronteerd werden met de bijna totale wordingsgeschiedenis van de Durme- en Scheldehoek in het land van Waas. Behalve langs de palaeontologische collectie schuifelden wij na melijk ook langs de historische sporen van de Germaanse-, Romeinse- en Vikingtijd niet al leen, maar ook nog langs die van de daarvoor liggende tijdperken van menselijke bewoning. Een museum, dat nog geen driekwart eeuw ge leden begon met enkele vuurstenen in een jongensbroekzak, geeft nu inzicht in de totale leefgeschiedenis van dit gebied. Niet alleen in zicht aan van heinde en verre komende acade mici en amateur-archeologen, maar ook aan de schoolkinderen van Oost-Vlaanderen, die hier vanuit een totaal eigentijdse denkwereld het betrekkelijke van de mens op aarde ongetwijfeld langzamerhand bewust zullen worden en zullen Afgraving tot het boven-Rupélien. Explicatie van ir. Trommelmans, derde van links. De residuaire keitjeslaag boven de nog malse septariënklei is opvallend Foto Drinkwaard 131

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 27