Zwin werd door een dergelijke transgressie gevormd.
De geschiedenis van het Zwin is bijzonder interessant
en niet alleen omdat het voor een deel de opbloei en
de ondergang van Brugge bepaalde. De zeeboezem,
het Sincfal, die in de 8e eeuw de zuidelijke grens van
het land der Friezen vormde, bleef onder die naam tot
in de 11e eeuw bekend. Vanaf de 13e eeuw werd hij
Maerlant getuigt hiervan Zwin genoemd. We heb
ben dan met de uitbreiding van de naam over een
groter gebied te maken. Het eigenlijke Zwin, voor het
eerst genoemd in 1187, is de door een transgressie
veroorzaakte, landinwaartse kreek van de zeeboezem.
De naam voor de zeeboezem de benaming Sincfal
raakte in onbruik werd nu ook Zwin. De ge
schiedenis van de inpoldering en de verlanding van
het Zwin is een hoofdstuk apart. Wat het landschap
betreft: de monding van het Zwin is thans een bekend
natuurreservaat.
Het is boeiend hoe in een periode van vijfentwintig
jaar het begrip transgressie is ingeburgerd en hoe be
langrijk het is voor de ontstaansgeschiedenis van de
hele kuststreek. Het is ook een transgressie geweest
die de zeekust van westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen ver
brokkelde in een aantal eilanden: Wulpen, Kadzand,
Zuidzande, restanten van de oude duinkust, terwijl de
daarop gevolgde regressie het langzaam terugtrek
ken van de zee nog meer eilanden in de monding
van de Honte deed ontstaan: Koezand en Schoneveld.
Deze kwamen als zandachtige opwassen boven water
te liggen.
Veengronden
Toch heeft Zeeuwsch-Vlaanderen veel minder van
transgressies te lijden gehad dan de Vlaamse kustvlakte.
Dit komt door de geringere betekenis van de Honte in
die tijd. Die geringe invloed van de transgressies heeft
een uitgestrekt veengebied in Zeeuwsch-Vlaanderen
bewaard. „In westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen strekte
het zich uit binnen een lijn gevormd door de plaatsen
Aardenburg, Oostburg, Oostmanskerke (ten z. van
Schoondijke), IJzendijke, Biervliet. Zuidwaarts reikte het
tot Eeklo en oostwaarts zette het zich doorheen het
ambacht Boekhoute tot in oostelijk Zeeuwsch-Vlaande
ren voort. Het nam dus het ganse binnenland van wes
telijk Zeeuwsch-Vlaanderen in, waar vanaf het einde
van de 12e eeuw, toen met de turfwinning een aanvang
werd gemaakt, een hele reeks „moerparochies" zou
ontstaan: St.-Kruis bij Aardenburg, St.-Margriet, St.-
Nicolaas in Vaerne, St.-Laureins, St.-Jan in Eremo. Een
blik op de kaart van westelijk Zeeuwsch-Vlaanderen,
waarop de bewoonde plaatsen van omstreeks 1200
voorkomen, volstaat om onmiddellijk de grote leegte
op te merken die door dit veengebied wordt ingeno
men. Deze leegte contrasteert sterk met de veel inten
sievere bewoning van de noordelijke en westelijke
kuststrook".
Wat oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen betreft werd de
noordgrens van een haast aaneengesloten veengebied
bepaald door een lijn in oostwaartse richting lopend
over Biervliet, Eertinge, Nieuwkerke, Zaamslag, Stop
peldijk, de Vogel, St.-Laureins en O.L.V. van Saaftinge.
,,Ten noorden van deze lijn worden een groot aantal
terpnamen aangetroffen, die erop wijzen dat de be
woning hier tussen de 9e en 12e eeuw alleen op terpen
mogelijk was, mede omdat de kolonisatie van de hier
talrijke vermelde schaapsgronden vanuit de Zandstreek,
wegens de aanwezigheid van het brede veengebied,
niet mogelijk was". Niet alleen de inpolderingen heb
ben tot de landschapsvormende processen in de Vlaam
se kustvlakte behoord. „Ook het uitvenen van de grote
oppervlakte moergronden die hier voorkwamen en het
achteruitwijken van de kustlijn langsheen de Noordzee
door het zgn. regularisatieverschijnsel, hebben in de
vorming van het polderlandschap een grote rol ge
speeld".
In de 12e eeuw kregen de Vlaamse steden een steeds
grotere bevolkingsomvang. Het werd voor de stedelin
gen minder gemakkelijk brandhout aan 'te schaffen
omdat het hout uit de bossen als constructiehout werd
gebruikt. Vandaar ook dat de graaf, van rechtswege
eigenaar van de meeste veengebieden als heerloze
gronden, concessies begint te verlenen voor de ex
ploitatie van de turf in deze gebieden. Die concessies
vormden een van de belangrijkste inkomsten van de
grafelijke schatkist. Nadat de concessies eerst aan de
grote abdijen werden verleend, gingen in de 13e eeuw
kapitaalkrachtige particulieren zich met de turfexploi-
tatie bezighouden.
Verhulst schat de uitgeveende oppervlakte van
Zeeuwsch-Vlaanderen op ongeveer 60 Voor de
oostelijke helft wijst hij op twee feiten. In dit deel wer
den de veengebieden overwegend vanuit Gent ge
ëxploiteerd. Vervolgens valt het op, dat de turfexploi-
tatie hier vooral in de tweede helft van de 13e eeuw
intensief werd. „Dit illustreert nog eens de achterstand
van de bewoningsgeschiedenis van deze streek op
meer westelijk gelegen gebieden, die wij ook reeds
n.a.v. de bedijkingen constateerden".
We hebben ons bij hetgeen over Zeeuwsch-Vlaanderen
werd gezegd wel afgevraagd wat nu eigenlijk het ver
schil is tussen landschapsgeschiedenis en historische
geografie.
129