Daar het dorp in 1671 zijn eerste predikant kreeg is het waarschijnlijk dat betrekkelijk kort daarop het schooltje is opgericht. In die richting wijst ook een notitie betreffende een geval van dronkenschap, dat zich op 24 juli 1689 te Kleverskerke voordeed. De schoolmeester, tevens koster en voorzanger, kreeg na melijk opdracht de bandeloze te gaan meedelen, dat hem de toegang tot de tafel des Heren voor één keer was ontzegd. De naam van de schoolmeester-boodschapper was Gilles Deurwaarder. Na hem kwamen Samuel Ma- thijsse Schietkatte, Joos Opsomer, Frans Rubbens, Joos hield het vijftig jaar op Kleverskerke uit. Hij werd er diaken en ouderling, maar bleef ook koster. In 1705 moest hij een lening sluiten van tweehonderd gulden tegen een rente van 4%. Zijn kosterstractement be droeg in 1725 twee ponden Vlaams per half jaar. Zoals uit zovele schoolmeestersgeschiedenissen blijkt ook uit de Kleverskerkse dat de meesters volkomen onder geschikt waren aan de predikant. Ze traden op als voorlezers en voorzangers, ze moesten de kerkboeken voor de aanvang van kerkeraadsvergaderingen bij de predikant afhalen en na afloop terugbezorgen. Ze mochten zich op eigen kosten laten vervangen als dominee het goed vond. Ze moesten buiten de deur van de consistoriekamer, maar in de kerk, aanwezig zijn om de consignes van de predikant af te wachten. Ze mochten nooit „elders gaan om te vernachten" alvorens dominee gevraagd te hebben of de eerwaarde heer „zijnen dienst niet nodig hebbe". Zij moesten zorgen voor vuur en licht in de consistorie, het kerkgebouw zuiver houden, het koper poetsen. Alleen de laatste twee artikelen van het dozijn, waaruit hun instructie bestond, handelden over het schoolmeesterschap: ze moesten 's winters ten minste vier maanden school houden. De kinderen, die uit de armenkas onderhouden werden, moesten zij voor niets onderwijzen, „dog zo dat boeken, pampier en pennnen door de dienende armmeester hem op gegeven quitantie zullen betaald worden". Op meester Rubbens volgde in 1747 Marinus Poele man, op deze Cornelis Priester. Vijfentwintig maanden zat Kleverskerke in het midden van de achttiende eeuw zonder predikant en zonder schoolmeester. Daar zal wel een ruzietje aan vooraf gegaan zijn. Maar op 5 september 1758 werd ds. H. van Nimwegen beroepen en meester Pieter de Wilde benoemd. Toen deze in 1761 Kleverskerke voor Oudelande in de steek liet, volgde Hendrik de Zager hem op. Hij had de Eerwaarde Vergadering „genoegen gegeven met lesen, singen ende zijne kennisse in de goddelijke waarheden". Na De Zager de „tijdelijke" Jacob Coop, na hem Joos S. Braam, die veertig jaar in dienst bleef. Over de inkomsten van deze man is nogal wat bekend. Het afgeven van een attestatie, een huwelijksbewijs of een uittreksel van het doopboek leverde hem een schelling op. Die ontving hij ook voor het stoelen zetten bij de doop; ondertrouw leverde hem twee schellingen. Het schoonmaken van de kerk, vier keer per jaar, bracht iedere keer zes schellingen op. In 1793 poogde hij tot zesentwintig keer toe een predi kant te vinden voor een preekbeurt. Al dat schrijfwerk bracht een pond en zes schellingen in het laatje. Meester Braam had ook een weeskind in huis; daarvoor ontving hij iedere drie maanden negen gulden kostgeld. Aan schoolgelden ontving hij over 1796 zeven gulden en een stuiver. Het inspectie-rapport van de schoolopziener vermeldt in 1807 dat genoemde functionaris Kleverskerke het afgelopen jaar niet bezocht had. Als reden gaf hij op, dat het schooltje des zomers gesloten was en „het dorp, in een lagen, moerassigen grond liggende, be zwaarlijk des winters te genaken is". Nadat Joos Braam in 1809 overleden was, kwam Jan Jilie. Zijn jaarlijks tractement bedroeg vijftig gulden, onder voorwaarde, dat hij zijn mededorpelingen zou voorgaan in een stichtelijke, voorbeeldige, Christelijke wandel. Vijftig gulden! En tijdens de inlijving werd het nog heel wat beroerder voor de arme schoolvossen. L. W. de Bree vermeldt in Het platteland leert lezen en schrijven, dat in 1812 hun vaste toelage uit de pu blieke kas geheel werd ingetrokken. Ik acht het zeer wel mogelijk, dat Jan JiIIe, die spoorloos uit Klevers kerke vertrok, als zoveel andere schoolmeesters in die tijd, een ander beroep heeft gekozen. Wel vond ik, dat hij in 1840 te 's-Heer Arendskerke de school beheerde. In ieder geval was er heel wat veranderd toen op 15 februari 1819 Klaas Jan Gerrit van de Wal onder wijzer van Kleverskerke werd. Deze Klaas werd be- 119

Tijdschriftenbank Zeeland

Zeeuws Tijdschrift | 1966 | | pagina 15