we trachtten te rennen waarbij ze dan achter
eenvolgens een por met de duimen, de wijsvingers enz.
te incasseren kregen, met als zesde en laatste bewer
king een stomp met de volle vuist. Aan de afspraak:
,,Nie te ard" hield niemand zich, het was een unieke
gelegenheid om op legale man:er van je antipathieën
blijk te geven. Het werd dan ook altijd door ruzie
ontijdig afgebroken, trouwens, een vrij kwartier was
meestal te kort om iedereen aan zijn trekken te laten
komen.
Duvel in de kast" was ook een geliefd spel, je kon er
de spanning zo lekker bij opvoeren. De duvel zat in
een hoekje gehurkt, de moeder een eindje verder
eveneens. En dan kwamen er een stel drenzen van
kinderen om een boterham zeuren. Het was min of
meer een wedstrijd tussen de vindingrijkheid van de
kinderen en de standvastigheid van de moeder. We
waren onuitputtelijk in het vinden van originele argu
menten om de moeder van onze honger te overtuigen,
maar ze was niet te vermurwen, tot ze opeens de
verlossende woorden sprak: ,,Noe, langt 't brood dan
mae uut de kaste". Dat was voor de duivel het sein
om overeind te komen. De kinderen gilden: ,,Dê zit
'n duvel in de kaste!" En Joosje Pek had dan tot taak
moeder zowel als de kinderen bij hun lurven te pakken.
Een veel kalmer spel was „Hansje-me-knecht". We
stonden met z'n allen lekker uit de wind in de zon
tegen de dode zijmuur van de school en waren alle
maal iets duurs: een gouden koffiekan, een gouden
stoof. We putten ons uit in het bedenken van inte
ressante voorwerpen, waarbij de gouden pispot en de
gouden kakstoele favoriet waren, maar weggelegd voor
de vluggen van geest, die bij andere spelletjes ook
altijd ,,eest" en twees" riepen, voor een ander er op
bedacht was. Tegenover de rij stond meneer", met
zijn 'knecht Hans, de enige die niet op de hoogte was
van wat ieder voorstelde. Het ritueel was dan als volgt:
Meneer: ,,Hansje-me-knecht",
Hans: „Wabliefdu, Meneer?"
Meneer: ,,Zoek me dit, zoek me dat, zoek me de
gouwe peteroliekann'is uut".
Hansje moest dan van de gezichten zien af te lezen,
wie die kan was. Als je je verveelde en ook wel graag
eens Hansje wilde zijn, kon je hem daarin makkelijk
te hulp komen. Hij mocht drie keer raden. Deed hij
daarbij de goede keus, dan ging het er om, dat de
oliekan, vóór deze uit zichzelf Meneer bereikt had,
door Hansje werd afgetikt.
Verder was er ,,Vangeman" en „de Boze Weerwolf".
Het verschil zat hem daarin, dat bij het ene ik
weet niet meer welk de gevangenen ook weer
moesten helpen vangen. Het voorspel van de weer
wolf vond ik vierkant benauwend. Dat begon al, na het
verzoek om de schaapjes te laten gaan, met het on
heilspellend antwoord: „Ze zijn bevréésd!" Had de
herder nou maar doodgewoon geroepen: ,,Ze bin
bange", maar nee, ,,ze zijn bevreesd" en de gerust
stelling, dat de weerwolf gevangen zat tussen twee
iesdere tangen, werkte bij mij averechts, want voor
mijn gevoel had een iesdere tange iets met „iesentlijk"
uit te staan, 'k Had het er niet op en pleitte altijd voor
Vangeman.
Resten nog als pleinspelletjes ,,'t Sliengere" en ,,de
Boom die wier oe langer oe dikker". Bij het laatste
wond een sliert meisjes zich als garen om een klos
op om een spilmeisje. 'k Vond het maar matig; als
je een plaats dichtbij die spil had, werd je op het
laatst zowat fijngedrukt en dan nog liefst op een kind
met een snotneus of met een zweetluchtje als rauwe
aardappelen. Bovendien was die dikke boom niet erg
stabiel, een duwtje van een paar wilde jongens en
hij lag omver en o wee, als je dan ónder in die
krioelende kluit lag. 'k Herademde in alle opzichten
als de boom weer ,,oe langer oe dinner" werd. Het
eigenlijke „sliengere" deed ik veel liever, al was het
plezier dan wel afhankelijk van wié de slinger leidde
en de plaats die ik had weten te veroveren, Want
dapper was ik allesbehalve en je moest een ware
doodsverachting kennen, als je aan het eind van de
sliert zat, bij een leidster, die ons in geraffineerde
bochten liet rennen en dan opeens stilhield, van het
meisje naast haar zowat de pols omdraaide en de
slinger liet uitlopen. Het consigne ,,nie loslaete!" was
niet overbodig, want als dat tóch wel 's gebeurde,
vloog je met een vaart door de wereld en kwam je
soms met een smak tegen een of ander obstakel terecht.
Overigens herinner ik me niet, dat er ooit meer dan
een zakdoek aan te pas is gekomen, dus zal mijn
hazenhart het risico wel zwaar overtrokken hebben.
Dat waren alleen nog maar de schoolpleinamusemen
ten. Spelletjes waarvoor we óók met véél moesten
zijn daarvoor kwamen we dan 's zomers na het
eten samen op de Markt waren „Twee emmertjes
water halen", „de Zandman" en „verlorékrupertje".
Dit laatste was natuurlijk gewoon verstoppertje. Als de
zoekster iemand zag, riep ze: „Piet vö Maotje, Piet vö
Laurine", en als wij ongemerkt de vrijpaal bereikten,
riepen wij: „Een, twee, drie, Piet vrij." Erover ge
piekerd wie die Piet eigenlijk was en wat hij met ons
te maken had, hebben we niet. Later, toen ik ook
Hoog-Hollands leerde, bleek het „buut" te betekenen,
van Hollands gesproken.
De Zandman en Twee emmertjes water halen, waren
vrijwel gelijk; doordat een paar driemaal tussen twee
rijen door moest huppelen, verplaatste de stoet zich
steeds en op die manier trokken we het hele dorp
door. Geen autoverkeer, dat ons hinderde en vroeg
naar bed was er 's zomers toen waren er nog
rééksen hete dagen met heerlijke koele avonden, dat
praat De Bilt me met geen enkele statistiek uit het
hoofd niet bij.
Dan kom ik tot de echte seizoenspelen, d.w.z. de
spelletjes, die een korte tijd in zwang zijn; niemand
weet, wie er het sein toe heeft gegeven, maar ineens
speelt iedereen het. Hiertoe hoorden: touwtje springen,
„kasseballe", tollen, hoepelen, hinkelen, prikken en
„op vurmen". De volgorde was voor mij ieder jaar
weer een verrassing, alleen weet ik dat touwtje springen
omtrent Pasen viel, want dan sprongen op derde
Paasdag ook de gróte meissen, in de „tre'kmusse",
en in mijn Vader's tijd zelfs de jonge getrouwde vrou
wen. Bikkelen en diabolospelen waren ook min of meer
seizoenspelletjes, maar werden in mijn tijd maar door
enkelen gespeeld. Er waren kleine koperen bikkeljes
en naar mijn smaak veel echter grote geiten-
285