wonder, dat men zich in een land met zoveel
koren als Zeeland, ernstig bezon op afweer der
ongenode gasten? Men kende daar reeds ver in de
vorige eeuw z.g. mussengilden, die er behalve een
deftig reglement een „knijper" op nahielden, d.i.
de man, die de verzamelde eieren en vogels in
ontvangst nam en er boek van hield. In Oosterland
genoot hij een jaarwedde van 2,50 men
gooide derhalve het geld niet over de balk. Inder
tijd heeft J. Vijverberg (op hoge leeftijd te Schudde-
beurs overleden) op geestige wijze deze vereniging
in zijn geboortedorp beschreven. Anno 1906 be-
somde het gilde 4232 ouden, jongen en eieren,
hoofdzakelijk van mussen en verder kauwtjes,
kraaien, eksters, duiven en een enkele sperwer;
erg kieskeurig was men niet. Toch waren eerst
genoemde de spil, waar omheen alles draaide en
voornamelijk hunnentwege richtten de Zeeuwse
boeren een dergelijke kring op, waarbij de vreugde
des levens in de vorm van gezellig potverteren
natuurlijk niet uit het oog verloren werd.
Koning en keizer op Zuid-Beveland
In de l.l. Bijdragen en Mededelingen van het Rijks
museum v. Volkskunde, „het Nederl. Openluchtmu
seum" te Arnhem gewaagt drs. J. de Kleijn even
eens van een soortgelijke instelling, n.i. die te
's-Heer Arendskerke (Z.-Beveland), daterende van
omstreeks het midden der vorige eeuw.
Evenwel zijn de mussengilden op dit eiland nog
veel ouder en de schrijver betitelt hen als een
soort reactie op de vraatzucht der vogels. Immers
daar, waar de boeren hun akkers bezaaiden,
meenden de gevederde boosdoeners recht te heb
ben op een deel van de oogst. Met allerhande
middelen, van verschrikker tot schietgeweer werd
in de akkerbouwgebieden getracht de gauwdieven
te verjagen, leder gilde bezat zijn reglementen,
die onderling niet veel verschilden. Steeds vinden
we vermeld, dat elk lid jaarlijks tot het inleveren
van een aantal mussen c.q. eieren verplicht was.
In tijden van ander ongedierte werden nieuwe
koersen genoteerd en kreeg b.v. iedere voorpoot
van een mol de waarde van één mussekop. Op
de toondagen noteerde de secretaris „het getal
der mussenkoppen van ieder lid", hetgeen men
niet té letterlijk dient op te vatten, vooral niet, als
dan nog in zo'n reglement een taalkundig aan
vechtbare bepaling luidt: „Een of meer leeden, het
getal hunner koppen niet hebbende, verbeurd een
stuiver boete."
Waarschijnlijk reeds vóór en zeker in de 18e eeuw
werden er ten deze overheidsmaatregelen geno
men; o.m. zien wij in 1712 en 1743 plakkaten door
de Staten van Zeeland uitgevaardigd, waarin wordt
geëist, dat men vogelnesten verstoort. Het in ge
breke blijven heeft boetes tengevolge, terwijl bij
richtige opvolging der verordening beloningen
werden uitbetaald. Het schijnt inderdaad, dat deze
voorschriften gunstige uitkomsten opleverden, want
tijdens de Franse overheersing werden geen pre
mies meer nodig geoordeeld. Later ging men
door nieuwe schade wijs geworden toch weer
tot de oude actie over en zien we in de 19e eeuw
tal van mussengilden herleven, vooral in zuidwest
Nederland, die weer achterhaald werden door
meer ethisch gezinden alsmede door het veldwin
nend besef, dat de mussen tot op zekere hoogte ook
als helpers van de boer mogen gelden. Toch ble
ven de verdelgers in de meerderheid en we lezen
zelfs, dat zij een keizer uitriepen, d.w.z. de per
soon, die twee achtereenvolgende jaren de meeste
vogels had aangebracht. Hij kreeg bovengenoemde
titel, benevens een zilveren schild, (waarop gegra
veerd een vogelvanger of inzamelaar) en heette
zeer toepasselijk Jan Kraaisteker. De merkwaardige
zeldzame onderscheiding dateert van 1855 en wie
in zulke typische restanten van plattelandshistorie
en -cultuur belangstelt, kan deze gildeplaten gaan
zien in ons Openluchtmuseum en nu alvast op het
plaatje bij ons praatje over de nimmer afwezige
huismussen in hef dagelijks bestel van de buiten
man.
VLISSINGEN. Spelende kinderen bij het Roeiershoofd.
Hun vaders speelden hier al en vingen krabben; hun grootvaders deden
niet anders, hun overgrootvaders alleen de asfaltbedekking was er
toen nog niet.
Foto Wim Riemens
250