Kogel
„Overigens de kombinatie van dat Zeeuws-vlaamse
boerenarbeidersmilieu en het daarin levende streng
kalvinistische geloof is niet toevallig, het vormt een
eenheid. Een eenheid, die ik niet alleen als zodanig
heb ervaren, maar die ook werkelijk bestaat". Dit zegt
Jacques Hamelink in een interview in de pas versche
nen bundel: De kogel door de kerk; interviews met
gewezen gereformeerden. Al vroeg haatte Hamelink
het milieu en geloof gelijkelijk en als de pest. ,,Op
mijn achttiende jaar weigerde ik verder nog naar de
kerk (Gereformeerd art. 31 k.o.) te gaan, mijn vader
sloeg me wekenlang iedere zondagmorgen het nest
uit. Ineens was het afgelopen. Op mijn twintigste heb
ik, nadat ik per stencil vernomen had dat men me
wilde „afsnijden" van de gemeenschap der heiligen,
mezelf per briefkaart afgesneden."
Toch vormt de bijbelse verbeeldingswereld een be
standdeel van zijn werk. „Het Oude Testament bevat
grandioze verhalen, gruesome stories en andere. En
superieure poëzie, het boek Job bv. Die beeldenskala,
die wortel geschoten heeft in het landschap van mijn
jeugd, 'kan ik niet anders dan gebruiken. Mijn werk
wordt er zelfs bepaald door verrijkt. Voorbeelden
daarvan zijn te vinden in het verhaal Brandoffer op
zondag, in Het wandelende woud waarin de bos
wachter Josias Mure de bijbel te hulp roept en in
diverse gedichten uit De eeuwige dag." Wij willen in
dit verband nog op het verhaal Brandoffer op zondag
wijzen, waarin een prachtige evocatie van het land
schap in het Zwin voorkomt. Als „Zeeuwse" gegevens
willen wij verder nog het interview noemen met de
emeritus-predikant W. S. Hugo van Dalen, het slotstuk
van deze bundel door prof. dr. G. Th. Rothuizen, en
vermelden dat een van de interviewers de student in
de rechten W. J. van Bennekom was.
NA DE NACHT
drenkeling uit de voordoodzee van de slaap
weer aangespoeld op het kiezelstrand van de morgen
wind van ontwaken ruist door de beenderboom in mijn lichaam
witte vogels verrukking komen in zwermen
zetten al mijn zenuwtakken op muziek
en naar de delta van mijn handen, voel ik,
stromen kleine heldre beken moed
het dromenwrakhout verbrand ik tot as
en de laatste zoete korrels ochtendrood op de tong
als een ouwel kniel ik neer op een zonnebalk
en zing met het knapenkoor van het licht
de lauden van het oudste gericht:
leve het leven dood is de dood
ave morgen wees gegroet
dan, met een hoofd vol gouden leegte
loop ik binnen in het wijde land
van de dag
WILLEM ENZINCK
227