Struijcken heeft er reeds op gewezen dat het motief
voor elke verandering van gemeentegrenzen diep ge
worteld moet zijn in het algemeen belang. Welnu, dit
algemeen belang vindt in onze dagen zijn vertaling in
welvaartsbevordering" en de middelen daartoe zijn
op heden industrialisatie en exploitatie van de recreatie.
Voor Walcheren geldt dit, voor Zuid-Beveland niet
minder.
Het smeedwerk voor Walcheren bestaat uit gemeenten
van gemiddeld 4 a 5000 inwoners met een toelaatbare
uitschieter naar beneden van 1500 inwoners (Nieuw- en
Sint-Joosland). Zuid-Beveland daarentegen komt uit
het smidsvuur met gemeenten van 7 tot 10.000 inwoners
met een tolerantie voor de overhoek 's-Heer Arends-
kerke Wolphaartsdijk van 4200.
Deze evolutie in visie door het provinciaal bestuur hier
ten toon gespreid vraagt een nadere bestudering.
De socioloog Groenman heeft in een groeiende reeks
geschriften en vertogen de problemen met grens
wijziging samenhangende herleid tot twee handzame
uitgangspunten
a. het functioneren van de lokale democratie;
b, het functioneren van de gemeente als beherend
apparaat (bestuurskracht).
Ten aanzien van het uitgangspunt a kunnen bezwaarlijk
grote verschillen aan de dag treden. Ongetwijfeld zal
door de samenvoeging de lokale democratie terug
gedrongen worden, maar het zal weinig verschil uit
maken of een kleine gemeente nu opgedeeld wordt in
een vijftal of een elftal.
De stelling laat zich verdedigen, dat een gemeente van
4 a 5000 inwoners te klein zou zijn voor het voeren van
een aan de eisen des tijds aangepast beleid. Een
dergelijke gedachte ligt toch verscholen achter de mo
tiveringen van de samenvoeging van b.v. Kruiningen en
Yerseke en de opeenhoping in de Zak van Zuid-
Beveland, waar negen kleintjes in één nest komen.
In de theorie schommelde tot dusver het minimum
aantal inwoners van een nog als bestuurskrachtig aan
te merken gemeente rond de 5000 inwoners. De com
missie Ter Veen (1949) en de Wiardi Beckmanstichting
(1951) kwamen beide tot deze benedengrens. Min of
meer kreeg deze grens gestalte door een uitspraak van
de Tweede Kamer in de zitting 1959/1960 bij de voor
gestelde opheffing van de gemeente Haarlemmerliede
en Spaarnwoude (4400 inwoners). De Kamer oordeelde
dat een gemeente van dergelijke omvang voldoende
bestuurskracht kon opbrengen.
In 1956 schreef Van Poelje: „Wil men per se een
onderste grens hebben, dan zouden wij zeggen, dat de
onderste grens voor een staatkundige organisatie, die
behoorlijk functioneren kan, deze is, waar, bij com
binatie van de functies van burgemeester en secretaris
een taak en een bestaansmogelijkheid aanwezig zijn,
die aan een behoorlijk bekwame, gehuwde kracht een
redelijk bestaan opleveren, terwijl het bovendien mo
gelijk moet zijn op de secretarie ten minste één kracht
aan te stellen, die voldoende bekwaam is om bij ziekte,
ontstentenis of afwezigheid de verantwoordelijkheid
voor het behoorlijk functioneren van de administratie
te dragen".
Deze formulering laat nog wat speelruimte naar be
neden, maar cirkelt ook ongeveer rond de 4 a 5000
inwoners.
Het valt niet te ontkennen dat de gemeentelijke her
indeling van Zuid-Beveland ook te realiseren is met
hantering van de marginale gemeente-grootte en toch
hebben de gedeputeerde staten welbewust gekozen
voor een bredere aanpak. De reden hiervoor ligt, naar
het ons voorkomt, in het ontwikkelingsstadium waarin
het eiland op het ogenblik verkeert. Deze toestand nu
vergt bestuurseenheden van enige importantie.
De vraag kan opgeworpen worden of een gemeente
van 10,000 of van 5000 inwoners in feite wel een groot
verschil in bestuurskracht kan opleveren. Een vergelij
king in het beherende, technische vlak (en hierin ligt
de kern van het betoog van de gedeputeerden) leert
dat er inderdaad belangrijke verschillen bestaan. Op
het gebied van gemeentewerken en bouwtoezicht b.v.
kan in een gemeente van tienduizend zielen een eigen
dienst met een zekere specialisatie en behoorlijk ge
honoreerde directie geformeerd worden. In de margi
nale gemeente is zulks in verband met de stringente
eisen van salarisopbouw en rangindeling, niet mogelijk.
Een gemeenschappelijke regeling kan uitkomst geven,
maar de ervaring is met name in Zuid-Beveland leer
meester.
De secretarie in een gemeente van 10.000 inwoners
kan in afdelingen gesplitst worden met kansen voor
specialisatie en een behoorlijk salarisniveau; bovendien
ligt een doelmatige mechanisatie van bevolkingsad
ministratie en comptabiliteit binnen het bereik. In een
gemeente van de halve grootte zal de secretarie-
organisatie wegens de voorgeschreven rangen niet een
specialisatie mogelijk maken en nauwelijks een data-
omvang hebben om mechanisatie te rechtvaardigen.
Een gemeente van 8 a 10.000 zielen zal niet a priori
een eerstejaars-burgemeester als „managing director"
krijgen, hetgeen in gemeenten beneden de 5000 in
woners als onderste sport van de ladder schier on
vermijdelijk zal zijn.
Misschien moet nog in de overweging betrokken wor
den, dat het voor het provinciaal bestuur aanlokkelijker
is een kleine kudde te hoeden van gelijksoortige scha
pen, dan een grote troep met relatief meer springers-
in-het-veld. Bovenstaande feiten voor ogen houdende
moet het besef groeien, dat de conceptie van de
gedeputeerde staten gefundeerd is, vooral in het licht
van de ontwikkelingsplannen, waarmede Zuid-Beveland
als het ware aan alle kanten worstelt, t.w.
zuid-west: Het Sloe, „project van nationale be
tekenis"
midden: kerngemeente Goes
oostelijk: kanaalzone met structuurwijzigend
Yerseke
oost: Kreekrakplan
noordwest: massaal recreatie-object Veerse meer
Ongetwijfeld zijn er in Zuid-Beveland zaken aan de
orde, die de bestaande gemeenten over het hoofd
groeien en een groothoek-opname van de situatie
geeft duidelijk weer dat een krachtig lokaal bestuur,
met een uitgesproken parallelliteit in beleid onmisbaar
zal zijn.
Tegelijk opent een dergelijk „Gesamtbild" een ver
gezicht dat ruimte lijkt te bieden aan een gecentrali
seerd afgewogen bestuur voor het gehele gebied van
Zuid-Beveland en ter verkrijging van de jurisdictie
over het Veerse meer tevens van Noord-Beveland.
Zien wij het goed, dan bevindt deze streek zich in een
regionale industriële revolutie, waarbij op niveau be-
161